Translations for „handwas“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

hand·tas <handtas|sen> [hɑntɑs] N f

handtas

Handtasche f

hands [hɛnts] N nt geen pl

hands

Hand f

hands

Handspiel nt

de scheidsrechter gaf hands

der Unparteiische entschied auf Handspiel

hand·bal [hɑndbɑl] N nt geen pl (balsport)

handbal

Handball m

hand·kar <handkar|ren> [hɑntkɑr] N f

handkar

Handwagen m

hand·vat <handvat|ten> [hɑntfɑt] N nt

handvat

Griff m

handvat

Handgriff m

handvat

Handhabe f

handvat (hengsel)

Henkel m

handvat (bijv. in een tram)

Haltegriff m

aan·was <aanwas|sen> [anwɑs] N m

1. aanwas (het groter worden):

aanwas

Zuwachs m

de aanwas van de bevolking

der Bevölkerungszuwachs

2. aanwas (door aanslibbing verkregen grond):

aanwas

Anschwemmung f

han·dig <handige, handiger, handigst> [hɑndəx] ADJ

1. handig (behendig):

handig

geschickt

handig in [o. met ] iets zijn

geschickt in etw dat sein

handig met de vingers

fingerfertig

2. handig (gewiekst):

handig

geschickt

handig

clever

handig pej

schlau

handig in zaken

geschäftstüchtig

een handige jongen pej

ein gewiefter Bursche inf

3. handig (gemakkelijk te hanteren):

handig

handlich

handig

griffig

dat gaat handig met zo'n machine

mit so einer Maschine geht das spielend

een handig mes

ein handliches Messer

han·del [hɑndəl] N m geen pl

1. handel (het kopen en verkopen):

handel

Handel m

binnenlandse/buitenlandse handel

Binnen-/Außenhandel m

in de handel gaan

Kaufmann werden

de handel in graan

der Handel mit Getreide

handel in verdovende middelen

Rauschgifthandel m

handel en nijverheid

Handel und Gewerbe

2. handel (zaak van koop en verkoop):

handel

Geschäft nt

je moet er geen handel van maken

du musst kein Geschäft daraus machen

3. handel (handelswaar):

handel

Ware f

handel

Handelsware f

de hele handel meenemen fig

den ganzen Laden mitnehmen

hij nam wat handel mee

er nahm einige Waren mit

4. handel (handelsverkeer):

handel

Handel m

handel

Geschäftsverkehr m

de handel is flauw

das Geschäft geht flau

iets in de handel brengen

etw in den Handel bringen

de handel op Rusland

der Handel mit Russland

een boek uit de handel nemen

ein Buch aus dem Verkehr ziehen

vrije handel

Freihandel m

5. handel (gezamenlijke handelaars):

handel

Geschäftswelt f

de handel was tegen tariefsverhoging

die Geschäftswelt war gegen eine Tariferhöhung

6. handel (onderneming die handel drijft):

handel

Handlung f

een handel in lompen en oude metalen

Altwarenhandlung f

iems handel en wandel

jds Tun und Lassen liter

hand·je <handje|s> [hɑncə] N nt

handje

Händchen nt

iem een handje helpen

jdm unter die Arme greifen

zwaaien met het handje

winke, winke machen

een handje van iets hebben

sich darauf verstehen

daar heeft hij een handje van (dat is net iets voor hem)

das sieht ihm ähnlich

een handje helpen

(ein wenig) nachhelfen

een handje helpen

mit Hand anlegen

hand·rem <handrem|men> [hɑntrɛm] N f

handrem

Handbremse f

hand·vol [hɑntfɔl] N f geen pl

handvol

Handvoll f

hand·rug <handrug|gen> [hɑntrʏx] N m

handrug

Handrücken m

han·nes <hannes|en> [hɑnəs] N m

hannes

Trottel m inf pej

han·gar [hɑŋɡar]

hangar

Hangar m

hangar (vliegtuigloods)

Flugzeughalle f

han·gaar <hangaar|s> [hɑŋɣar] N m

hangaar

Hangar m

hang·mat <hangmat|ten> [hɑŋmɑt] N f

hangmat

Hängematte f

af·was [ɑfwɑs] N m geen pl

1. afwas (vaat):

afwas

Abwasch m

2. afwas (het afwassen):

afwas

Abwasch m

afwas

Geschirrspülen nt

afwas

Spülen nt