Translations for „verbliebene“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·blij·den <verblijdde, h. verblijd> [vərblɛidə(n)] VB trans

verblijden

beglücken

verblijden

erfreuen

het is verblijdend, dat …

es ist erfreulich, dass …

iem met iets verblijden

jdn mit etw beglücken [o. erfreuen]

ver·blij·ven <verbleef, h./i. verbleven> [vərblɛivə(n)] VB intr

1. verblijven:

verblijven (vertoeven)

sich aufhalten

verblijven (logeren)

wohnen

2. verblijven (onderdak hebben, wonen):

verblijven

wohnen

in afwachting van uw brief verblijf ik …

in Erwartung Ihrer Antwort verbleibe ich …

inmiddels verblijf ik, hoogachtend …

ich verbleibe hochachtungsvoll …

ver·blin·den <verblindde, h. verblind> [vərblɪndə(n)] VB trans

1. verblinden (korte tijd blind maken):

verblinden

blenden

2. verblinden fig:

verblinden

(ver)blenden

verblinden

betören

verblind door hartstocht

durch Leidenschaft verblendet

ver·ble·ken <verbleekte, i. verbleekt> [vərblekə(n)] VB intr

1. verbleken (bleek, bleker worden):

verbleken

erblassen

van schrik verbleken

vor Schreck erblassen

2. verbleken (kleuren):

verbleken

verblassen

verbleken

verbleichen

de kleuren verbleken in de was

die Farben verbleichen in der Wäsche

3. verbleken fig:

verbleken

verbleichen

verbleken

verblassen

zijn succes doet de prestatie van anderen verbleken

neben diesem Erfolg verblasst die Leistung anderer

zijn roem is verbleekt

sein Ruhm ist verblichen

ver·bloe·men <verbloemde, h. verbloemd> [vərblumə(n)] VB trans

1. verbloemen (niet laten merken):

verbloemen

verhehlen

verbloemen

verschleiern

2. verbloemen:

verbloemen (niet ronduit zeggen)

durch die Blume sagen

verbloemen (verfraaien)

beschönigen

ver·bie·den <verbood, h. verboden> [vərbidə(n)] VB trans

verbieden

verbieten

verbieden

untersagen

verbieden (niet toestaan)

verwehren

de handel verbieden

den Handel sperren

iem het roken verbieden

jdm das Rauchen verbieten [o. untersagen]

iem de toegang verbieden

jdm den Zutritt verwehren

ver·be·ten <verbeten, verbetener, verbetenst> [vərbetə(n)] ADJ

1. verbeten (ingehouden):

verbeten

verhalten

met verbeten woede

mit verhaltener Wut

2. verbeten (fel):

verbeten

verbissen

verbeten

verkniffen

een verbeten strijd

ein erbitterter [o. verbissener] Kampf

ver·bij·ten¹ <verbeet, h. verbeten> [vərbɛitə(n)] VB trans (met moeite inhouden)

verbijten

verbeißen

verbijten

unterdrücken

ver·bin·den² <verbond, h. verbonden> [vərbɪndə(n)] VB trans

1. verbinden (samenvoegen):

verbinden

verbinden

2. verbinden (in samenhang brengen):

verbinden

verbinden

verbinden

verknüpfen

voorwaarden aan iets verbinden

Bedingungen an etw acc knüpfen

aan de proefles zijn geen kosten verbonden

die Probelektion ist nicht mit Kosten verbunden

zijn naam aan iets verbinden

seinen Namen mit etw verknüpfen

3. verbinden (omzwachtelen):

verbinden

verbinden

iems wonden verbinden

jdm die Wunden verbinden

4. verbinden (door een overeenkomst, band koppelen aan):

verbinden

verbinden

aan een instelling verbonden zijn

an einem Institut angestellt sein

iem in de echt verbinden

jdn trauen

5. verbinden (telefonisch aansluiten):

verbinden

verbinden

verkeerd verbonden!

falsch verbunden!

ver·blijf <ver|blijven> [vərblɛif] N nt

1. verblijf (het verblijven):

verblijf

Aufenthalt m

2. verblijf (onderkomen):

verblijf

Unterkunft f

3. verblijf (het wonen):

verblijf

Aufenthalt m

verblijf

Wohnsitz m

zijn verblijf hebben [o. houden ]

seinen Wohnsitz haben

ver·bloemd [vərblumt] ADJ

verbloemd

versteckt

verbloemd

verblümt

verbloemd (alleen als bijwoord)

durch die Blume

ver·ba·zen² <verbaasde zich, h. zich verbaasd> [vərbazə(n)] VB wk ww

verbazen zich verbazen (zich verwonderen):

verbazen

sich (ver)wundern

verbazen

staunen

ver·bo·den VB

1. verboden 3. pers pl imp van verbieden

2. verboden volt. deelw. van verbieden

See also verbieden

ver·bie·den <verbood, h. verboden> [vərbidə(n)] VB trans

verbieden

verbieten

verbieden

untersagen

verbieden (niet toestaan)

verwehren

de handel verbieden

den Handel sperren

iem het roken verbieden

jdm das Rauchen verbieten [o. untersagen]

iem de toegang verbieden

jdm den Zutritt verwehren

ver·ban·nen <verbande, h. verbannen> [vərbɑnə(n)] VB trans ook fig

verbannen

verbannen

iem naar een eiland verbannen

jdn auf eine Insel verbannen

zij verbande dat idee uit haar gedachten

sie verbannte diese Idee aus ihren Gedanken

ver·ba·zend [vərbazənt] ADJ

verbazend

erstaunlich

ver·bon·den¹ [vərbɔndə(n)] ADJ

1. verbonden (verplicht):

verbonden

verpflichtet

2. verbonden (verenigd):

verbonden

verbunden

verbonden pol.

verbündet

3. verbonden (gebonden):

verbonden

verbunden

door het huwelijk verbonden

durch die Ehe verbunden

met de natuur verbonden

naturverbunden

ver·bor·gen¹ [vərbɔrɣə(n)] ADJ

verborgen

verborgen

verborgen

versteckt

een verborgen camera

eine versteckte Kamera

in het verborgen(e)

im Verborgenen

in het verborgen(e)

im Geheimen

in het verborgen(e)

insgeheim

in het verborgen(e)

heimlich

iets verborgen houden

etw geheim halten

verborgen werkloosheid

latente Arbeitslosigkeit f