Translations for „weiterspielen“ in the Dutch » German Dictionary

weer·spie·ge·len <weerspiegelde, h. weerspiegeld> [werspiɣələ(n)] VB trans ook fig

weerspiegelen

widerspiegeln

weerspiegelen (wederkerend werkwoord)

sich (wider)spiegeln

zijn gezicht weerspiegelde zijn stemming

sein Gesicht spiegelte seine Stimmung wider

ver·spe·len <verspeelde, h. verspeeld> [vərspelə(n)] VB trans

verspelen

verspielen

zijn geld en goed verspelen

sein Hab und Gut verspielen

iems gunst verspelen

sich dat jds Gunst verscherzen

over·ˈspe·len <overspeelde, h. overspeeld> [ovərspelə(n)] VB trans

1. overspelen (ver overtreffen):

overspelen theat., SPORTS

überspielen

overspelen theat., SPORTS

ausspielen

overspelen theat., SPORTS

an die Wand spielen inf

2. overspelen muz. (door zijn spel onhoorbaar maken):

overspelen

übertönen

zijn kaart overspelen pol.

zu hoch pokern

over·spoe·len <overspoelde, h. overspoeld> [ovərspulə(n)] VB trans

overspoelen

überspülen

overspoelen (letterlijk en figuurlijk)

überfluten

overspoelen (letterlijk en figuurlijk)

überschwemmen

de markt wordt overspoeld door buitenlandse producten fig

der Markt wird mit ausländischen Produkten überschwemmt

neer·knie·len <knielde neer, h. neergeknield> [nerknilə(n)] VB intr

neerknielen

hinknien

neerknielen

niederknien

neerknielen

sich hinknien

neerknielen

sich niederknien

ver·spil·len <verspilde, h. verspild> [vərspɪlə(n)] VB trans

verspillen

verschwenden

verspillen

vergeuden

ik zal er geen woorden meer aan verspillen

ich werde daran keine Worte mehr verschwenden

ver·spie·den <verspiedde, h. verspied> [vərspidə(n)] VB trans

verspieden

auskundschaften

verspieden

ausspionieren

wei·fe·len <weifelde, h. geweifeld> [wɛifələ(n)] VB intr

1. weifelen:

weifelen (dubben: aarzelen)

zaudern

weifelen (dubben: aarzelen)

zögern

weifelen (dubben: besluiteloos zijn)

unschlüssig sein

weifelen (dubben: besluiteloos zijn)

schwanken

ik weifelde nog

ich war (mir) noch unschlüssig (darüber)

weifelen tussen twee methoden

schwanken zwischen zwei Methoden

2. weifelen (onzeker zijn):

weifelen

schwanken

een weifelende markt

ein schwankender [o. unsicherer] Markt

bei·te·len¹ <beitelde, h. gebeiteld> [bɛitələ(n)] VB trans (met een beitel uithakken; houwen uit)

beitelen

(aus)meißeln

beitelen

aushauen

ver·nie·len <vernielde, h. vernield> [vərnilə(n)] VB trans

vernielen

zerstören

vernielen (gewelddadig en/of moedwillig)

demolieren

vernielen (stukmaken ook)

kaputtmachen

een hek vernielen

einen Zaun demolieren

de kinderen vernielen hun speelgoed

die Kinder machen ihr Spielzeug kaputt

de stad werd door brand vernield

die Stadt wurde durch Brand zerstört

door·spe·len¹ <speelde door, h. doorgespeeld> [dorspelə(n)] VB trans

1. doorspelen (ten einde toe spelen):

doorspelen

durchspielen

2. doorspelen (aan iem toespelen):

doorspelen

zuspielen

doorspelen

weiterleiten

doorspelen SPORTS

abgeben

voor·spe·len¹ <speelde voor, h. voorgespeeld> [vorspelə(n)] VB trans (tot voorbeeld spelen)

voorspelen

vorspielen

een muziekstuk voorspelen

ein Musikstück vorspielen

door·spoe·len <spoelde door, h. doorgespoeld> [dorspulə(n)] VB trans

1. doorspoelen (reinigen):

doorspoelen

spülen

doorspoelen

durchspülen

de wc doorspoelen

die Toilette spülen

2. doorspoelen (spoelend door een vloeistof halen):

doorspoelen

spülen

3. doorspoelen (eten):

doorspoelen

hinunterspülen

4. doorspoelen (geluids- of videoband):

doorspoelen

abspulen

klaar·spe·len <speelde klaar, h. klaargespeeld> [klarspelə(n)] VB trans

klaarspelen

fertigbringen

klaarspelen

schaffen