Translations for „werktuigen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

werk·tuig <werktuig|en> [wɛrktœyx] N nt

werktuig

Gerät nt

werktuig

Instrument nt

werktuig (ambacht(elijk))

Werkzeug nt fig

een werktuig zijn in iems hand fig

ein Werkzeug [o. Instrument] in jds Händen sein fig

be·tui·gen <betuigde, h. betuigd> [bətœyɣə(n)] VB trans

betuigen (uitspreken)

bekunden

betuigen (betonen)

bezeigen

betuigen (betonen)

bezeugen

(iem) zijn dank betuigen

(jdm) seinen Dank aussprechen

zijn onschuld betuigen

seine Unschuld beteuern

zijn waardering voor iets betuigen

sich anerkennend über etw acc äußern

ge·tui·gen¹ <getuigde, h. getuigd> [ɣətœyɣə(n)] VB intr

1. getuigen:

getuigen (verklaring afleggen)

zeugen

getuigen (voor de rechtbank)

aussagen

tegen iem getuigen

gegen jdn zeugen

van iets kunnen getuigen

von etw ein Lied singen können

voor de rechtbank getuigen

vor Gericht aussagen

voor iems onschuld getuigen

jds Unschuld bezeugen

2. getuigen (spreken in het nadeel, voordeel van):

getuigen

zeugen

alles getuigt voor/tegen haar

alles spricht für/gegen sie

3. getuigen (tonen, blijk geven):

getuigen

beweisen

getuigen

zeugen

die daad getuigt van moed

die Tat zeugt von Mut

over·tui·gen¹ <overtuigde, h. overtuigd> [ovərtœyɣə(n)] VB trans (laten inzien dat iets waar is)

overtuigen

überzeugen

iem van iets overtuigen

jdn von etw überzeugen

hij weet niet te overtuigen

er wirkt nicht überzeugend

werk·tuig·lijk [wɛrktœyxlək] ADJ

werktuiglijk

mechanisch

werktuiglijk

automatisch

werk·tuig·kun·dig [wɛrəktœyxkʏndəx] ADJ

werktuigkundig

mechanisch

de werktuigkundig ingenieur

der Maschinenbauingenieur