Translations for „übelwollen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈWohl·wol·len <Wohlwollens> N nt kein pl

Wohlwollen

welwillendheid

Wohlwollen

goedgunstigheid

Wohlwollen

gunstige gezindheid

sich jds Wohlwollen erobern [o. erwerben ]

iems gunst verwerven

über·ˈrol·len [yːbɐˈrɔlən] VB trans

1. überrollen:

überrollen

meesleuren

überrollen

(rollend) bedelven

überrollen

overrijden

überrollen

omverrijden

2. überrollen MIL:

überrollen

(met gemotoriseerde strijdkrachten) overrompelen

3. überrollen fig:

überrollen

overrompelen

überrollen

ondersneeuwen

ˈwohl·wol·lend [ˈvoːlvɔlənt] ADJ

wohlwollend

welwillend

wohlwollend

goedgunstig

wohlwollend

toegenegen

ˈbaum·wol·len ADJ

baumwollen

katoenen

über·ˈfal·len VB trans irreg

überfallen (unversehens angreifen)

overvallen

überfallen MIL fig a. (bestürmen)

overmannen

überfallen inf hum (überraschend besuchen)

overrompelen

überfallen inf hum (überraschend besuchen)

aanranden

ˈZell·wol·le N f

Zellwolle

celwol

Zellwolle

celvezel

ˈwei·ter·wol·len VB intr inf

weiterwollen

verder willen

weiterwollen

dóór willen

weiterwollen fig

vooruit willen

ge·ˈschwol·len [gəˈʃvɔlən] VB pej

geschwollen pp von schwellen¹, schwellen²

See also schwellen , schwellen

ˈschwel·len² [ˈʃvɛlən] VB trans

1. schwellen liter (blähen, bauschen):

schwellen

(doen) zwellen

2. schwellen (Leder: quellen lassen):

schwellen

zwellen

ˈschwel·len¹ <schwillt, schwoll, geschwollen> [ˈʃvɛlən] VB intr

1. schwellen (dicker werden):

schwellen

opzwellen

schwellen

opzetten

ihm schwillt der Kamm

hij krijgt een rode kam

ihm schwillt der Kamm

hij wordt woedend

ihm schwillt der Kamm

hij zwelt van trots

ihm schwoll die Brust vor Stolz

zijn borst zwol van trots

2. schwellen MED (sich vergrößern):

schwellen

zwellen

schwellen

rijzen

schwellen

wassen

ˈübel·neh·men VB trans

übelnehmen → übel

See also übel

ˈübel [ˈyːbl̩] ADJ

1. übel:

übel (schlecht)

slecht

übel (schlecht)

kwalijk

übel (unangenehm)

naar

jdm etw übel nehmen

iem iets kwalijk nemen

jdm etw übel nehmen

iem iets ten kwade duiden

nehmen Sie es mir nicht übel

neemt u mij niet kwalijk

nicht übel

niet slecht [o. kwaad]

ich habe nicht übel Lust, es zu tun

ik heb veel zin om het te doen

wohl oder übel

goedschiks of kwaadschiks

übel dran sein

er slecht aan toe zijn

jdn übel zurichten inf (schlimm)

iem lelijk [o. danig] toetakelen

2. übel (ungut):

übel

onwel

übel

misselijk

übel

naar

3. übel (gemein):

übel

slecht

übel

gemeen

übel

vals

übles Benehmen

wangedrag

ein übler Bruder

een valse broeder

ein übler Bursche

een gemene vent

übel gelaunt

slechtgehumeurd

jdm Übles nachsagen

kwaad van iem spreken

ein übler Streich

een gemene [o. vuile] streek

hin·ˈaus·wol·len VB intr

1. hinauswollen (nach draußen wollen):

hinauswollen

eruit [o. naar buiten] willen (gaan) [o. (komen)]

2. hinauswollen (etw anstreben):

hinauswollen

beogen

hinauswollen

uit zijn op

hoch hinauswollen inf

carrière willen maken

ver·ˈschwol·len [fɛɐ̯ˈʃvɔlən] ADJ

verschwollen

(op)gezwollen

ˈscrol·len [ˈskrɔlən, ˈscroːlən] VB intr

scrollen

scrollen

ˈaus·rol·len¹ VB intr (auslaufen)

ausrollen

uitlopen

ausrollen

uitrollen

ˈein·rol·len¹ VB intr (einfahren)

einrollen

(komen) binnenrollen [o. binnenrijden]

ˈauf·rol·len¹ VB trans

1. aufrollen (entrollen):

aufrollen

ontrollen

aufrollen

afrollen

aufrollen

openspreiden

eine Fahne/Landkarte aufrollen

een vaandel/landkaart ontrollen [o. uitrollen]

2. aufrollen (zusammenrollen):

aufrollen

oprollen

aufrollen

samenrollen

3. aufrollen (öffnen):

aufrollen

openrollen

aufrollen

openen

aufrollen

opendoen

aufrollen

openschuiven

eine Schiebetür aufrollen

een schuifdeur openrollen

4. aufrollen (erneut aufgreifen):

aufrollen

aansnijden

einen Prozess wieder aufrollen

een proces heropenen

5. aufrollen (hochkrempeln):

aufrollen

opstropen

6. aufrollen inf (mit Lockenwicklern):

aufrollen

krullen

7. aufrollen:

aufrollen MIL, SPORTS

oprollen

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Das Übelwollen steht dem Wohlwollen gegenüber.

de.wikipedia.org

Die verschwenderischen Ausgaben und die persönliche Zurschaustellung des Finanzministers verstärkten das Übelwollen des Königs.

de.wikipedia.org