Translations for „beschermend“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

be·ˈsche·ren VB trans

1. bescheren (einbringen):

bescheren

bezorgen

bescheren

opleveren

2. bescheren (schenken):

bescheren

schenken

den Kindern wurde viel Spielzeug beschert

de kinderen kregen veel speelgoed als kerstgeschenk [o. ten geschenke]

be·ˈschei·den¹ ADJ

1. bescheiden (genügsam):

bescheiden

bescheiden

2. bescheiden inf euph (miserabel):

bescheiden

miserabel

be·ˈschei·ßen VB trans irreg vulg

bescheißen

beschijten

bescheißen fig a.

belazeren

be·ˈschen·ken VB trans

beschenken

bedenken

beschenken

(een geschenk [o. geschenken] ) geven (aan)

beschenken

schenken

be·ˈschä·men VB trans

beschämen

beschamen

beschämen

beschaamd maken

Be·ˈsche·rung <Bescherung, Bescherungen> [bəˈʃeːrʊŋ] N f

1. Bescherung (an Weihnachten):

Bescherung

pakjesavond onder [o. rond] de kerstboom

2. Bescherung inf iron (unangenehme Sache):

Bescherung

gedonder nt (in de glazen)

Bescherung

gelazer

da liegt die (ganze) Bescherung!

daar ligt de (hele) rommel [o. het spul] !

das ist (mir) ja eine schöne Bescherung!

dat is me wat moois [o. fraais] !

be·ˈscheu·ert [bəˈʃ͜ɔyɐt] ADJ

1. bescheuert inf (dumm):

bescheuert

(van lotje) getikt

bescheuert

niet goed wijs

2. bescheuert inf (blöd, unangenehm):

bescheuert

beroerd

bescheuert

vervelend

bescheuert

rot-

be·ˈschau·en VB trans region

beschauen

bekijken

be·ˈschaf·fen¹ ADJ

beschaffen

geaard

beschaffen

van die aard

beschaffen

zo

wie ist es mit deinem Zustand beschaffen?

hoe is het met jouw toestand gesteld?

be·ˈschei·ni·gen [bəˈʃ͜ainɪgn̩] VB trans

bescheinigen

attesteren

bescheinigen

schriftelijk verklaren

bescheinigen

een bewijs(je) geven voor

be·ˈschlei·chen VB trans irreg

1. beschleichen (sich nähern):

beschleichen

besluipen

2. beschleichen (überkommen):

beschleichen

bekruipen

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] N m

1. Bescheid (Auskunft):

Bescheid

inlichting(en)

Bescheid

antwoord nt

jdm Bescheid sagen

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

2. Bescheid:

Bescheid (Nachricht)

bericht nt

Bescheid (Nachricht)

mededeling

Bescheid (behördlich)

beslissing

Bescheid (behördlich)

beschikking

jdm Bescheid stoßen inf

iem flink [o. behoorlijk] de waarheid zeggen

Bescheid tun liter

een toost beantwoorden

ich weiß über ihn Bescheid

ik weet wat er met hem aan de hand is

Bescheid wissen

op de hoogte zijn

Bescheid wissen

er alles van weten

Bescheid wissen

veel af weten van