Translations for „bluffer“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈbluf·fen¹ [ˈblʊfn̩] VB intr

bluffen

bluffen

ˈPuf·fer <Puffers, Puffer> [ˈpʊfɐ] N m

1. Puffer RAIL:

Puffer

buffer

Puffer

stootkussen nt

2. Puffer region (Reibekuchen):

Puffer

aardappelpannenkoek(je)

3. Puffer COMPUT:

Puffer

buffer

ˈKläf·fer <Kläffers, Kläffer> [ˈklɛfɐ] N m inf pej

Kläffer

keffer

Bluff <Bluffs, Bluffs> [blʊf] N m

Bluff

bluf

ˈBlu·ter(in) <Bluters, Bluter> [ˈbluːtɐ] N m(f) MED

Bluter(in)

bloeder m en f

ˈblu·ten [ˈbluːtn̩] VB intr

1. bluten:

bluten

bloeden

2. bluten fig:

bluten

boeten

bluten

bloeden

bluten

(de tol) betalen

ˈGaf·fer(in) <Gaffers, Gaffer> [-fɐ] N m(f) pej

Gaffer(in)

gaper m en f

ˈKif·fer(in) <Kiffers, Kiffer> [ˈkɪfɐ] N m(f) vulg

Kiffer(in)

marihuanaroker(marihuanarookster) m (f)

Kiffer(in)

hasjiesjroker(hasjiesjrookster) m (f)

Kiffer(in)

blower(blowster) m (f)

ˈKof·fer <Koffers, Koffer> [ˈkɔfɐ] N m

Koffer

koffer

Koffer

valies nt

aus dem Koffer leben fig

(beroepshalve) veel onderweg zijn [o. altijd tussen de wielen zitten]

einen Koffer stehen lassen inf hum euph

een broekhoest [o. wind] laten

die Koffer packen

de koffers pakken

die Koffer packen fig

zijn biezen pakken

ˈZif·fer <Ziffer, Ziffern> [ˈ͜tsɪfɐ] N f

1. Ziffer:

Ziffer (Zahl)

cijfer nt

Ziffer (Zahl)

getal nt

Ziffer (in Anzeigen)

nummer nt

2. Ziffer LAW (nummerierter Abschnitt):

Ziffer

alinea

Paragraf vier, Ziffer drei

artikel vier, derde alinea

ˈPfef·fer <Pfeffers> [ˈ͜pfɛfɐ] N m kein pl

1. Pfeffer:

Pfeffer

peper

jdm mal richtig Pfeffer geben fig inf

iem flink achter de vodden zitten

Pfeffer im Hintern [o. Arsch] haben vulg

geen rust in zijn kont hebben

Pfeffer im Hintern [o. Arsch] haben vulg

zenuwachtig [o. onrustig] zijn

da liegt der Hase im Pfeffer

daar zit 'm de kneep

jdn dorthin wünschen, wo der Pfeffer wächst inf

iem naar de Mookerhei wensen

2. Pfeffer:

Pfeffer

peperstruik

ˈTref·fer <Treffers, Treffer> [ˈtrɛfɐ] N m

1. Treffer (Gewinnlos):

Treffer

prijs

einen Treffer haben

een prijs hebben

einen Treffer haben

geluk hebben

2. Treffer:

Treffer MIL, SPORTS (ins Ziel gegangener Schuss)

treffer

Treffer MIL, SPORTS (ins Ziel gegangener Schuss)

raakschot

Treffer (Tor)

doelpunt nt

Treffer (Tor)

goal

einen Treffer anbringen [o. erzielen ]

raak schieten

einen Treffer anbringen [o. erzielen ]

een doelpunt maken [o. scoren]

das Flugzeug hatte einen Treffer erhalten

het vliegtuig was (één keer) geraakt [o. getroffen]

ein Treffer sein

raak zijn

ˈKäu·fer(in) <Käufers, Käufer> [ˈk͜ɔyfɐ] N m(f)

Käufer(in)

koper(koopster) m (f)

Käufer(in)

klant m en f

Raffer N

User Entry

Raffer m TECH

grijper m

Raffer

raper m

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Der Bluffer erweckt durch sein Verhalten den Eindruck, sein Blatt sei sehr viel aussichtsreicher, als das tatsächlich der Fall ist.

de.wikipedia.org

Alternativtitel sind Der Bluffer und Zwei tolle Wanzen kochen ab sowie Zwei Profis schlagen zu.

de.wikipedia.org