Translations for „herunterkriegen“ in the German » Dutch Dictionary

her·ˈun·ter·brin·gen VB trans irreg

1. herunterbringen (nach unten bringen):

herunterbringen

naar beneden brengen

2. herunterbringen inf (zu Grunde richten):

herunterbringen

ruïneren

herunterbringen

te gronde richten

3. herunterbringen inf (schlucken können):

herunterbringen

door de keel (kunnen) krijgen

keinen Bissen herunterbringen

geen hap door de keel krijgen

ˈun·ter·krie·gen VB trans inf fig

unterkriegen

kleinkrijgen

unterkriegen

eronder krijgen

her·ˈun·ter·spie·len VB trans

1. herunterspielen inf (schnell spielen):

herunterspielen

snel (af)spelen

herunterspielen

afroffelen

2. herunterspielen inf (verharmlosen):

herunterspielen

bagatelliseren

eine Affäre herunterspielen

een affaire bagatelliseren

her·ˈum·krie·gen VB trans

1. herumkriegen inf (überreden):

herumkriegen

omverpraten

herumkriegen

overhalen

herumkriegen

ompraten

2. herumkriegen inf:

herumkriegen

om krijgen

her·ˈun·ter·klap·pen VB trans

herunterklappen

neerslaan

her·ˈun·ter·kom·men VB intr irreg

1. herunterkommen (nach unten kommen):

herunterkommen

(naar) beneden komen

2. herunterkommen fig (verwahrlosen):

herunterkommen

achteruitgaan

herunterkommen

aan lagerwal raken

herunterkommen

verloederen

durch eine Krankheit herunterkommen

door een ziekte verzwakken [o. in de versukkeling geraken]

3. herunterkommen inf (sich verbessern):

herunterkommen

zich verbeteren

von einer schlechten Note herunterkommen

een hoger cijfer halen

her·ˈun·ter·ge·hen VB intr irreg

1. heruntergehen:

heruntergehen (nach unten gehen)

naar beneden gaan

heruntergehen (Flughöhe verringern)

omlaaggaan

die Straße heruntergehen

de straat aflopen [o. uitlopen]

2. heruntergehen:

heruntergehen (sinken)

dalen

heruntergehen (sinken)

zakken

heruntergehen (reduzieren)

minder worden

her·ˈun·ter·rei·ßen VB trans irreg

1. herunterreißen inf (abreißen):

herunterreißen

neertrekken

herunterreißen

afscheuren

herunterreißen

omlaagrukken

jdm die Maske herunterreißen fig

iem het masker afrukken

2. herunterreißen inf (abnutzen):

herunterreißen

verslijten

3. herunterreißen vulg (schlechtmachen):

herunterreißen

afkammen

herunterreißen

afkraken

einen Schauspieler herunterreißen

een acteur afkammen [o. een slechte kritiek geven]

4. herunterreißen inf:

herunterreißen

moeten afmaken

herunterreißen

moeten uitdienen

her·ˈun·ter·bren·nen VB intr irreg

1. herunterbrennen (niederbrennen auf):

herunterbrennen

neerbranden op

die Sonne brannte auf das Land herunter

de zon brandde [o. straalde] heet op het land

2. herunterbrennen (abbrennen):

herunterbrennen

afbranden

herunterbrennen

uitbranden

herunterbrennen

opbranden