Translations for „koophuizen“ in the German » Dutch Dictionary

ko·ope·ˈrie·ren [koopeˈriːrən] VB intr

kooperieren

samenwerken

kooperieren

coöpereren

ˈan·hei·zen VB trans

1. anheizen (zum Brennen bringen):

anheizen

aansteken

anheizen

aanmaken

anheizen

opstoken

noch nicht angeheizt haben

de kachel nog niet aangestoken hebben

2. anheizen inf fig (verschlimmern, in Schwung bringen):

anheizen

aanwakkeren

anheizen

bevorderen

anheizen

versterken

das Interesse/die Stimmung/den Verbrauch anheizen

de belangstelling/de stemming/het verbruik aanwakkeren

be·ˈhei·zen VB trans

beheizen

verwarmen

beheizen

stoken

beheizen

verhitten

ˈsprei·zen¹ [ˈʃpr͜ai ͜tsn̩] VB trans

1. spreizen:

spreizen

(uiteen)spreiden

spreizen

uiteenplaatsen

die Flügel spreizen

de vleugels uitslaan

2. spreizen A:

spreizen

stutten

spreizen

steunen

3. spreizen TECH:

spreizen

uittrekken

ˈauf·hei·zen¹ VB trans

aufheizen PHYS, TECH (allmählich erhitzen)

(ver)warmen

aufheizen liter (emotional aufladen)

(ver)warmen

ver·ˈhei·zen VB trans

1. verheizen:

verheizen

verstoken

Koks verheizen

cokes stoken

2. verheizen inf pej:

verheizen

afjakkeren

verheizen

afpeigeren

verheizen

afbeulen

3. verheizen inf pej:

verheizen

de dood injagen

verheizen

zinloos opofferen

ˈein·hei·zen¹ VB intr

1. einheizen (heizen):

einheizen

stoken

2. einheizen inf (kräftig trinken):

einheizen

stevig drinken

einheizen

zuipen

3. einheizen +dat inf (hetzen):

einheizen

opjagen

den Arbeitern einheizen

de arbeiders opjagen

4. einheizen +dat inf (die Meinung sagen):

einheizen

flink de waarheid zeggen

ko·or·di·ˈnie·ren [koɔrdiˈniːrən] VB trans

1. koordinieren (aufeinander abstimmen):

koordinieren

coördineren

koordinieren

op elkaar afstemmen

2. koordinieren LING (nebenordnen):

koordinieren

coördineren

koordinieren

in nevenschikking brengen