Translations for „theatermann“ in the German » Dutch Dictionary

ˈHin·ter·mann <Hintermänner> N m

1. Hintermann (räumlich):

Hintermann

achterman

Hintermann

volgende op de ranglijst

2. Hintermann (Gewährsmann):

Hintermann

zegsman

3. Hintermann (Indossant):

Hintermann

latere endossant

4. Hintermann inf pej (Drahtzieher) meist pl:

Hintermann

man achter de schermen

5. Hintermann SPORTS (Verteidiger) pl:

Hintermann

verdedigers

ˈFlat·ter·mann <Flattermänner> N m

1. Flattermann inf (nervöse Person):

Flattermann

zenuwachtig [o. onrustig] persoon

2. Flattermann inf (Nervosität, Aufregung) kein pl:

Flattermann

zenuwachtigheid

Flattermann

opgewondenheid

einen Flattermann haben

plankenkoorts hebben

3. Flattermann inf hum (gebratenes Hühnchen):

Flattermann

gebraden haantje nt

ˈje·der·mann PRON indef

jedermann

iedereen

jedermann

(een) ieder

jedermann

elkeen

das ist nicht jedermanns Sache

dat valt niet bij iedereen in de smaak

das ist nicht jedermanns Sache

dat kan [o. ligt] niet iedereen

ˈBie·der·mann <Biedermänner> N m

1. Biedermann pej (Spießer):

Biedermann

(bekrompen) burgerman(netje)

2. Biedermann veraltet (rechtschaffener Mensch):

Biedermann

brave ziel

ˈSteu·er·mann <Steuerleute, zelden Steuermänner> N m

Steuermann NAUT, SPORTS

stuurman

The·ˈa·ter·kas·se N f

Theaterkasse

kassa van de schouwburg

ˈVor·der·mann <Vordermänner> N m

1. Vordermann (in einer Reihe):

Vordermann

voorman

2. Vordermann inf TRANSP:

Vordermann

voorligger

jdn auf Vordermann bringen

iem de wind van voren geven

eine Sache auf Vordermann bringen

orde op zaken stellen

eine Sache auf Vordermann bringen

iets weer in orde brengen

ˈWas·ser·mann <Wassermänner> N m

1. Wassermann MYTH (Nöck):

Wassermann

watergeest

Wassermann

nikker

2. Wassermann ASTROL:

Wassermann

Waterman

ˈSau·ber·mann <Saubermänner> N m

1. Saubermann iron (auf Sauberkeit bedacht):

Saubermann

toonbeeld nt van fatsoen nt [o. netheid]

2. Saubermann iron (Moralapostel):

Saubermann

zedenprediker

ˈZim·mer·mann <Zimmerleute> N m

Zimmermann

timmerman

Zimmermann

timmeraar

jdm zeigen, wo der Zimmermann das Loch gelassen hat fig

iem (het gat van) de deur wijzen

The·ˈa·ter <Theaters, Theater> [teˈaːtɐ] N nt

1. Theater:

Theater (Schauspielkunst)

theater nt

Theater (Gebäude)

schouwburg

Theater (Gebäude)

toneel nt

Theater fig

komedie

demnächst in diesem Theater inf fig

binnenkort

alles nur Theater inf fig

allemaal (maar) komedie!

alles nur Theater inf fig

niks dan aanstellerij!

das Städtische Theater

de stadsschouwburg

Theater spielen fig inf

toneel spelen

zum Theater gehen

bij het toneel gaan

2. Theater inf pej (Umstände) kein pl:

Theater

(kouwe) drukte

Theater

gedoe nt

Theater

gedonder nt

Theater

herrie

das wird bestimmt Theater geben!

daar komt beslist herrie [o. gedonder] van!

mach kein Theater!

stel je niet zo aan!

Schluss mit dem Theater!

hou op met dat gedonder!

ein furchtbares Theater wegen etw gen machen

een drukte van belang om iets maken

ein furchtbares Theater wegen etw gen machen

zich vreselijk druk maken over iets

The·ˈa·ter·stück N nt

Theaterstück

toneelstuk nt

Theaterstück

theaterstuk

Theaterstück

toneelwerk

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

1945 wurde der beliebte Theatermann aus dem Ruhestand zurückgeholt, um noch einmal das Theater bis zum Jahre 1948 interimistisch zu leiten.

de.wikipedia.org