Dutch » German

ver·zak·king <verzakking|en> [vərzɑkɪŋ] N f ook med.

ver·zach·ting <verzachting|en> [vərzɑxtɪŋ] N f

ver·za·di·ging [vərzadəɣɪŋ] N f geen pl

ver·za·ken1 <verzaakte, h. verzaakt> [vərzakə(n)] VB trans

2. verzaken (kaartspel):

ver·zan·den <verzandde, i. verzand> [vərzɑndə(n)] VB intr ook fig

ver·zach·tend [vərzɑxtənt] ADJ

2. verzachtend (zachter makend):

ver·za·digd [vərzadəxt] ADJ

1. verzadigd (genoeg gegeten hebbend):

2. verzadigd (alles opgenomen hebbend) ook scheik.:

ver·zach·ten <verzachtte, h. verzacht> [vərzɑxtə(n)] VB trans

ver·za·me·len1 <verzamelde, h. verzameld> [vərzamələ(n)] VB trans

2. verzamelen (uit liefhebberij bijeenbrengen):

ver·za·di·gen <verzadigde, h. verzadigd> [vərzadəɣə(n)] VB trans ook fig scheik.

ver·ziend [vɛrzint] ADJ

ver·zo·len <verzoolde, h. verzoold> [vərzolə(n)] VB trans

ver·zu·ren1 <verzuurde, i. verzuurd> [vərzyrə(n)] VB intr

1. verzuren (zuur worden):

2. verzuren (spieren):

ver·zwolg VB

verzwolg 3. pers sing imp van verzwelgen

See also verzwelgen

ver·zwel·gen <verzwolg, h. verzwolgen> [vərzwɛlɣə(n)] VB trans

2. verzwelgen (doen verdwijnen, opnemen):

ver·zei·len <verzeilde, i. verzeild> [vərzɛilə(n)] VB intr

ver·zon·nen VB

verzonnen 3. pers pl imp van verzinnen

See also verzinnen


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski