Translations for „Mordes“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

bor·des <bordes|sen> [bɔrdɛs] N nt

1. bordes (verhoogde stoep):

bordes

Freitreppe f

2. bordes (trapportaal):

bordes

Treppenpodest nt

bordes

Treppenabsatz m

3. bordes (laadvloer):

bordes

Rampe f

mo·res [morəs] N pl

iem mores leren fig

jdn Mores lehren

moor·den <moordde, h. gemoord> [mordə(n)] VB intr

moorden

morden

mo·reel¹ [morel] N nt geen pl

moreel

Moral f

mor·gen¹ <morgen|s> [mɔrɣə(n)] N nt of m (landmaat)

morgen

Morgen m

mor·mel <mormel|s> [mɔrməl] N nt

1. mormel (hond):

mormel

Köter m pej

2. mormel (lelijk schepsel):

mormel

Scheusal nt

mor·ren <morde, h. gemord> [mɔrə(n)] VB intr

morren

murren

zonder morren

ohne Murren

mor·sen¹ <morste, h. gemorst> [mɔrsə(n)] VB trans

morsen

kleckern

mor·tel [mɔrtəl] N m geen pl (metselspecie)

mortel

Mörtel m

mo·dest [modɛst] ADJ

1. modest (ingetogen):

modest

sittsam

modest

ehrbar

2. modest (bescheiden):

modest

bescheiden

moes [mus] N nt geen pl

1. moes (gerecht):

moes

Mus nt

tot moes laten koken

zu Mus kochen

iem tot moes slaan [o. hakken] fig

jdn zu Brei [o. Mus] schlagen

2. moes (mengeling):

moes

Brei m

hor·de <horde|n, horde|s> [hɔrdə] N f

1. horde (troep):

horde

Horde f

horde

Meute f selten pl

de hele horde komt hierheen

die ganze Meute kommt hierher

horden mensen

Horden von Menschen

horden mensen

Menschenmassen pl

2. horde SPORTS:

horde

Hürde f

or·der <order|s> [ɔrdər] N nt of m of f

1. order (bevel):

order

Befehl m

order

Anordnung f

order

Anweisung f

order mil.

Order f

order adm.

Weisung f

aan orders gebonden zijn

Weisungen unterworfen sein

orders geven

Befehle [o. Anweisungen] erteilen

strikte order

strikte Anweisung f

tot uw orders! gesch.

zu Befehl!

2. order (bestelling):

order

Auftrag m

order

Bestellung f

order econ.

Order f

een order plaatsen

einen Auftrag vergeben

een order plaatsen

eine Order erteilen

tot nader order

bis auf weiteres

bor·der <border|s> [bɔːrdər] N m

border

Rabatte f

gor·del <gordel|s> [ɣɔrdəl] N m

1. gordel:

gordel (riem, ceintuur)

Gürtel m

gordel (riem, ceintuur)

Riemen m

gordel (breed, ook veiligheidsgordel)

Gurt m

een leren gordel

ein Ledergürtel

de gordel omdoen AUTO

sich anschnallen

2. gordel (middel):

gordel

Gürtellinie f

een stoot onder de gordel ook fig

ein Schlag unter die Gürtellinie

3. gordel (kring van voorwerpen):

gordel

Kranz m

4. gordel aardr.:

gordel

Gürtel m

gordel

Zone f

gor·den <gordde, h. gegord> [ɣɔrdə(n)] VB trans

1. gorden (gordel):

gorden

gurten

2. gorden scheepv.:

gorden

reffen spec

mor·tier <mortier|en> [mɔrtir] N nt of m

mortier

Mörser m

voog·des N f

voogdes feminine form of voogd

See also voogd

voogd <voogd|en> [voxt] N m

1. voogd (verzorger, verzorgster van minderjarigen):

voogd

Vormund m

voogd jur.

Pfleger m

een voogd aanstellen

einen Vormund einsetzen

toeziend voogd

Gegenvormund m

2. voogd (bestuurder) gesch.:

voogd

Vogt m

moot·jes [mocəs] N pl

iem aan mootjes hakken

jdn in die Pfanne hauen inf

mo·raal [moral] N f geen pl

moraal

Moral f

een losse moraal

eine lockere Moral