Dutch » German

Translations for „absteigenden“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

stei·ge·ren: verb
ont·ei·ge·nen: verb
ab·sti·nen·tie: noun
af·wen·den: verb
af·zen·den: verb
schen·den: verb
aan·wen·den: verb
toe·wen·den: verb
uit·zen·den: verb
ver·zen·den: verb
weg·zen·den: verb
toe·zen·den: verb
te·rug·zen·den: verb
drei·gend: adjective and adverb
ei·gen·dom: noun
ei·gen·dunk: noun
ont·ei·ge·ning: noun
af·bin·den: verb

You are viewing results spelled similarly: onteigenen , steigeren , abstinentie , afbinden , onteigening , eigendunk , eigendom , dreigend , terugzenden , toezenden , wegzenden , verzenden , uitzenden , toewenden , aanwenden , schenden , afzenden and afwenden

stei·ge·ren <steigerde, h. gesteigerd> [stɛiɣərə(n)] VB intr

1. steigeren (paarden):

sich aufbäumen

2. steigeren (protesteren):

sich auf die Hinterbeine stellen hum

ont·ei·ge·nen <onteigende, h. onteigend> [ɔntɛiɣənə(n)] VB trans

ab·sti·nen·tie <abstinentie|s> [ɑpstinɛnsi] N f

abstinentie

af·wen·den <wendde af, h. afgewend> [ɑfwɛndə(n)] VB trans

af·zen·den <zond af, h. afgezonden> [ɑfsɛndə(n)] VB trans

schen·den <schond, h. geschonden> [sxɛndə(n)] VB trans

1. schenden (schade berokkenen):

de geschonden lichamen van de gevangenen

die verletzten Körper der Gefangenen

2. schenden (onteren):

schänden form

entehren form

3. schenden (beschadigen):

een geschonden exemplaar

ein beschädigtes [o. schadhaftes] Exemplar

een van de pokken geschonden gezicht

ein blatternarbiges Gesicht

4. schenden (ontwijden):

graven schenden

Gräber schänden

5. schenden:

schenden (verbreken)

schenden (niet nakomen)

zijn eed schenden

seinen Eid verletzen [o. brechen]

de mensenrechten schenden

die Menschenrechte verletzen

aan·wen·den <wendde aan, h. aangewend> [anwɛndə(n)] VB trans

toe·wen·den <wendde toe, h. toegewend> [tuwɛndə(n)] VB trans

uit·zen·den <zond uit, h. uitgezonden> [œytsɛndə(n)] VB trans

1. uitzenden (met een opdracht wegzenden):

een technicus naar een ontwikkelingsland uitzenden

einen Techniker in ein Entwicklungsland schicken

2. uitzenden:

uitzenden RADIO, TV

uitzenden (programma)

bringen inf

iets over de radio uitzenden

etw im Radio senden

3. uitzenden (direct):

stralen/golven uitzenden

Strahlen/Wellen aussenden

ver·zen·den <verzond, h. verzonden> [vərzɛndə(n)] VB trans

met de trein verzenden

per [o. mit der] Bahn verschicken

per schip verzenden

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VB trans

1. wegzenden:

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (verzenden ook)

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] VB trans

te·rug·zen·den <zond terug, h. teruggezonden> [tərʏxsɛndə(n)] VB trans

1. terugzenden (wegzenden):

terugzenden

terugzenden

zurückschicken

2. terugzenden (weer zenden naar de plaats van herkomst):

terugzenden

terugzenden inf

zurückschicken

3. terugzenden (terugsturen):

terugzenden

zurückschicken

drei·gend [drɛiɣənt] ADJ

1. dreigend (dreiging uitdrukkend):

een dreigend gebaar

eine Drohgebärde

2. dreigend (op het punt staande te gebeuren):

ei·gen·dom² [ɛiɣəndɔm] N m geen pl (eigendomsrecht)

Eigentum nt

blote eigendom

rechtliche(s) Eigentum nt

industriële eigendom

in eigendom hebben/verkrijgen

in Besitz haben/als Eigentum erhalten

de eigendom overdragen aan iem

jdm das Eigentum übertragen

ei·gen·dunk [ɛiɣə(n)dʏŋk] N m geen pl

Dünkel m

Überheblichkeit f

ont·ei·ge·ning <onteigening|en> [ɔntɛiɣənɪŋ] N f

onteigening

af·bin·den <bond af, h. afgebonden> [ɑvbɪndə(n)] VB trans

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski