Dutch » German

Translations for „angesehenen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

ge·sche·nen: verb
be·je·ge·nen: verb
af·re·ke·nen: verb
af·te·ke·nen: verb
be·oe·fe·nen: verb
be·re·ke·nen: verb
be·te·ke·nen: verb
in·re·ge·nen: verb

You are viewing results spelled similarly: geschenen , inregenen , betekenen , berekenen , beoefenen , aftekenen , afrekenen and bejegenen

ge·sche·nen VB

geschenen volt. deelw. van schijnen

See also schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] VB intr

1. schijnen:

schijnen (glans, licht geven)

schijnen (met sterk licht)

schijnen (stralen)

de zon schijnt

die Sonne scheint

2. schijnen fig (stralen):

3. schijnen (lijken, de indruk maken van):

het schijnt mij dat …

mir scheint, dass …

naar het schijnt

naar het schijnt

allem Anschein nach

hij schijnt een goede tandarts te zijn

er scheint ein guter Zahnarzt zu sein

be·je·ge·nen <bejegende, h. bejegend> [bəjeɣənə(n)] VB trans

begegnen +dat

iem welwillend bejegenen

jdm wohlwollend begegnen

af·re·ke·nen¹ <rekende af, h. afgerekend> [ɑfrekənə(n)] VB trans

ik moet mijn hotel afrekenen

ich muss mein Hotel zahlen

af·te·ke·nen¹ <tekende af, h. afgetekend> [ɑftekənə(n)] VB trans

1. aftekenen (afbakenen, aangeven):

de plattegrond van een plein aftekenen

den Grundriss eines Platzes zeichnen

2. aftekenen (ondertekenen; nauwkeurig afbeelden):

een bloem aftekenen

eine Blume abzeichnen

papieren aftekenen

Papiere abzeichnen

3. aftekenen (aantekenen op een kaart):

ik heb mijn twee tentamens laten aftekenen

ich habe mir meine beiden Prüfungen testieren lassen

4. aftekenen (afmaken):

zu Ende zeichnen

5. aftekenen (met tekenen afdoen):

we hebben heel wat afgetekend

wir haben eine Menge gezeichnet

be·oe·fe·nen <beoefende, h. beoefend> [bəufənə(n)] VB trans

1. beoefenen (zich geregeld bezighouden met):

een ambacht beoefenen

ein Handwerk ausüben

een kunst beoefenen

künstlerisch tätig sein

een kunst beoefenen

sich einer Kunst widmen

een sport beoefenen

eine Sportart trainieren

2. beoefenen (in praktijk brengen):

be·re·ke·nen <berekende, h. berekend> [bərekənə(n)] VB trans

1. berekenen:

berekenen (rekenen)

berekenen (rekenen)

berekenen (na lang rekenen)

2. berekenen (in rekening brengen):

achteraf berekenen

3. berekenen:

berekenen (uit gegevens afleiden)

berekenen (uit gegevens afleiden)

berekenen (na veel denkwerk)

4. berekenen (voor- en nadeel afwegen van):

be·te·ke·nen <betekende, h. betekend> [bətekənə(n)] VB trans

wat heeft dit te betekenen?

was soll das bedeuten [o. heißen] ?

die baan betekent veel voor haar

die Stellung bedeutet ihr viel

een dagvaarding betekenen jur.

eine Vorladung zustellen

in·re·ge·nen <regende in, h. ingeregend> [ɪnreɣənə(n)] VB impers ww

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski