Translations for „nastiek“ in the Dutch » German Dictionary

mys·tiek² <mystieke, mystieker, mystiekst> [mɪstik] ADJ

mystiek

mystisch

rus·tiek <rustieke, rustieker, rustiekst> [rʏstik] ADJ

1. rustiek (landelijk):

rustiek

rustikal

rustiek

ländlich

rustiek

bäuerlich

2. rustiek (in natuurlijke toestand gelaten):

rustiek

rustikal

an·tiek³ <antieke, antieker, antiekst> [ɑntik] ADJ

antiek

antik

tac·tiek [tɑktik] N f geen pl

tactiek

Taktik f

na·tie <natie|s, na|tiën> [na(t)si] N f

natie

Nation f

de Verenigde Naties

die Vereinten Nationen pl

na·spel <naspel|en> [naspɛl] N nt

naspel

Nachspiel nt

na·sleep [naslep] N m geen pl (de gevolgen)

nasleep

Nachspiel nt

nasleep

Folgeerscheinungen pl

een gerechtelijke nasleep

ein gerichtliches Nachspiel

de nasleep ondervinden

unter den Nachwirkungen leiden

na·smaak <na|smaken> [nasmak] N m

nasmaak

Nachgeschmack m

go·tiek¹ [ɣotik] N f geen pl

gotiek

Gotik f

de hoge gotiek

die Hochgotik

de late gotiek

die Spätgotik

de vroege gotiek

die Frühgotik

op·tiek [ɔptik] N f geen pl

1. optiek (visie):

optiek

Perspektive f

optiek

Optik f selten pl

optiek

Sicht f

2. optiek (optica):

optiek

Optik f

boe·tiek <boetiek|s> [butik] N f

1. boetiek (winkel):

boetiek

Boutique f

2. boetiek (afdeling in een warenhuis):

boetiek

Spezialabteilung f

ero·tiek [erotik] N f geen pl

erotiek

Erotik f

kri·tiek¹ <kritiek|en> [kritik] N f

1. kritiek (analyse, beschouwing):

kritiek

Kritik f

kritiek

Besprechung f

beneden (alle) kritiek

unter aller Kritik

kritiek geven op iets/iem

Kritik üben an etw/jdm

opbouwende/afbrekende kritiek

konstruktive/abfällige Kritik

2. kritiek (uiting van afkeuring):

kritiek

Kritik f

kritiek

Missbilligung f

kritiek

Beanstandung f

felle kritiek

scharfe Kritik f

kritiek ontmoeten [o. ondervinden ]

auf Kritik stoßen

kritiek uitlokken

Kritik auslösen

3. kritiek (recensie, bespreking):

kritiek

Kritik f

kritiek

Rezension f

een goede/slechte kritiek krijgen

eine gute/schlechte Kritik bekommen

por·tiek <portiek|en> [pɔrtik] N nt of f

portiek

≈ Hauseingang m

portiek

Haustürnische f

portiek (poortgewelf)

Torbogen m

naas·te <naaste|n> [nastə] N m en f

naaste

Nächste(r) f(m)

zijn naasten liefhebben

seine Nächsten lieben