Translations for „ontmanteling“ in the Dutch » German Dictionary

ont·man·te·len <ontmantelde, h. ontmanteld> [ɔntmɑntələ(n)] VB trans

1. ontmantelen (buiten bedrijf stellen):

ontmantelen

demontieren

een fabriek ontmantelen

eine Fabrik demontieren

kernwapens ontmantelen

Atomwaffen demontieren

een organisatie ontmantelen fig

eine Organisation auflösen

2. ontmantelen (van de mantel ontdoen) techn.:

ontmantelen

den Mantel entfernen

een machine ontmantelen

den Mantel einer Maschine entfernen

bont·man·tel N m

bontmantel → bontjas

See also bontjas

bont·jas <bontjas|sen> [bɔntjɑs] N f

bontjas (lang)

Pelzmantel m

bontjas (kort)

Pelzjacke f

ont·moe·ting <ontmoeting|en> [ɔntmutɪŋ] N f (ook sport en spel)

ontmoeting

Treffen nt

ontmoeting

Begegnung f

een toevallige ontmoeting

eine zufällige Begegnung

tin·te·ling <tinteling|en> [tɪntəlɪŋ] N f

1. tinteling (prikkeling):

tinteling

Prickeln nt

tinteling

Kitzel m

2. tinteling (fonkeling):

tinteling

Funkeln nt

tinteling

Glitzern nt

ont·re·ge·ling <ontregeling|en> [ɔntreɣəlɪŋ] N f

ontregeling

Desorganisierung f

ontregeling (technische storing)

Störung f

ont·wik·ke·ling <ontwikkeling|en> [ɔntwɪkəlɪŋ] N f

1. ontwikkeling (groei, wasdom):

ontwikkeling

Entwicklung f

tot ontwikkeling komen

sich entwickeln

tot ontwikkeling komen

heranwachsen

2. ontwikkeling (het teweegbrengen):

ontwikkeling

Entwicklung f

3. ontwikkeling (het ontwerpen):

ontwikkeling

Entwicklung f

ontwikkeling

Entwerfen nt

4. ontwikkeling (het kundig zijn):

ontwikkeling

Bildung f

ontwikkeling

Ausbildung f

algemene ontwikkeling

Allgemeinbildung

5. ontwikkeling foto.:

ontwikkeling

Entwicklung f

6. ontwikkeling (gebeurtenis):

ontwikkeling

Entwicklung f

om·wen·te·ling <omwenteling|en> [ɔmwɛntəlɪŋ] N f

1. omwenteling (rotatie):

omwenteling

Umdrehung f

omwenteling

Drehung f

60 omwentelingen per seconde

60 Umdrehungen pro Sekunde

2. omwenteling wisk.:

omwenteling

Rotation f

omwenteling

Drehung f

3. omwenteling (revolutie):

omwenteling

Umwälzung f

omwenteling

Umsturz m selten pl

omwenteling

Umbruch m

mar·te·ling <marteling|en> [mɑrtəlɪŋ] N f

1. marteling (het martelen, gemarteld worden):

marteling

Folter f

2. marteling fig (kwelling):

marteling

Qual f

ont·goo·che·ling <ontgoocheling|en> [ɔntxoxəlɪŋ] N f

ontgoocheling

Enttäuschung f

ont·mas·ke·ren <ontmaskerde, h. ontmaskerd> [ɔntmɑskərə(n)] VB trans

ontmaskeren

entlarven

ontmaskeren

demaskieren

ontmaskeren

enttarnen

de bedrieger werd ontmaskerd

der Betrüger wurde entlarvt [o. demaskiert]

ont·moe·di·ging [ɔntmudəɣɪŋ] N f geen pl

ontmoediging

Entmutigung f

wen·te·ling <wenteling|en> [wɛntəlɪŋ] N f

1. wenteling (het wentelen):

wenteling

Drehung f

wenteling

Drehen nt

wenteling

Wälzen nt

2. wenteling (keer dat iets wentelt):

wenteling

Drehung f

wenteling

Umdrehung f

ont·moe·ten <ontmoette, h. ontmoet> [ɔntmutə(n)] VB trans

1. ontmoeten (onvoorzien tegenkomen):

ontmoeten

treffen

ontmoeten

begegnen +dat

iem op het station ontmoeten

jdn am Bahnhof treffen

iem op het station ontmoeten

jdm am Bahnhof begegnen

hij heeft onderweg veel vriendelijkheid ontmoet

ihm ist unterwegs viel Freundlichkeit entgegengebracht worden

2. ontmoeten (volgens afspraak treffen):

ontmoeten

(sich) treffen

onze ploeg ontmoet morgen de landskampioen

unsere Mannschaft trifft morgen auf den Landesmeister

iem regelmatig ontmoeten

sich regelmäßig mit jdm treffen

iem voor een gesprek ontmoeten

sich mit jdm zu einem Gespräch treffen

3. ontmoeten (ondervinden):

ontmoeten

stoßen auf +acc

weerstand/vriendelijkheid ontmoeten

auf Widerstand stoßen/Freundlichkeit begegnen

as·wen·te·ling <aswenteling|en> [ɑswɛntəlɪŋ] N f

aswenteling

Achsendrehung f

ont·hul·ling <onthulling|en> [ɔnthʏlɪŋ] N f

onthulling

Enthüllung f

af·ti·te·ling <aftiteling|en> [ɑftitəlɪŋ] N f

aftiteling

Nachspann m

ont·maag·den <ontmaagdde, h. ontmaagd> [ɔntmaɣdə(n)] VB trans

ontmaagden

entjungfern

po·te·ling <poteling|en> [potəlɪŋ] N m

poteling

Setzling m

bui·te·ling <buiteling|en> [bœytəlɪŋ] N f

1. buiteling (bokkensprong):

buiteling

Bocksprung m

buiteling

Kapriole f

vreemde buitelingen maken

komische Kapriolen machen

2. buiteling (duikeling over het hoofd):

buiteling

Purzelbaum m

eer·ste·ling <eersteling|en> [erstəlɪŋ] N m

1. eersteling (eerstgeborene):

eersteling

Erstgeborene(r) f(m)

2. eersteling:

eersteling (primeur)

Erstling m

eersteling (werk)

Erstlingswerk nt