Translations for „sendling“ in the Dutch » German Dictionary

zen·de·ling <zendeling|en> [zɛndəlɪŋ] N m

zendeling

Missionar m

el·len·de·ling <ellendeling|en> [ɛlɛndəlɪŋ] N m

ellendeling

Lump m

ellendeling

elende(r) Schuft m

ge·se·ling <geseling|en> [ɣesəlɪŋ] N f ook fig

geseling

Geißelung f

spel·ling <spelling|en> [spɛlɪŋ] N f

1. spelling (systeem):

spelling

Rechtschreibung f

spelling

Orthografie f form

2. spelling (het spellen):

spelling

Buchstabieren nt

stra·ling <straling|en> [stralɪŋ] N f

straling

Strahlung f

be·pa·ling <bepaling|en> [bəpalɪŋ] N f

1. bepaling (omschrijving):

bepaling

Beschreibung f

2. bepaling (voorschrift):

bepaling

Bestimmung f

bepaling

Anordnung f

bepaling

Verfügung f form

3. bepaling:

bepaling (beding)

Bedingung f

bepaling (beding)

Voraussetzung f

bepaling (in een contract)

Klausel f

onder bepaling

unter der Bedingung

4. bepaling (vaststelling):

bepaling

Bestimmung f

bepaling

Ermittlung f

5. bepaling taalk.:

bepaling

Bestimmung f

de bepaling van plaats

die Ortsbestimmung

be·ta·ling <betaling|en> [bətalɪŋ] N f

betaling

Zahlung f

betaling

Bezahlung f

contante betaling

Barzahlung f

contante betaling

Zahlung in bar

betaling in termijnen/gedeeltelijke betaling

Raten-/Teilzahlung f

het uitstel van betaling

der Zahlungsaufschub

het uitstel van betaling

die Stundung

en·ke·ling <enkeling|en> [ɛŋkəlɪŋ] N m

enkeling

Einzelmensch m

enkeling

Einzelne(r) m

slechts een enkeling weet dat

nur einige wenige wissen das

in·de·ling <indeling|en> [ɪndelɪŋ] N f

indeling

Einteilung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Aufteilung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Gliederung f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Aufgliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

Eingliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

Einreihung f

een alfabetische indeling

eine alphabetische Auflistung

de indeling van een flat

die Aufteilung einer Wohnung

de indeling in standen

die ständische Ordnung

de indeling in districten

die Einteilung in Distrikte

de indeling in districten (Duitsland)

die Einteilung in Kreise [o. Landkreise]

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] N m

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler m

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler m

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling m

leerling

Auszubildende(r) m

re·ge·ling <regeling|en> [reɣəlɪŋ] N f

1. regeling (het in orde brengen):

regeling

Regelung f

regeling

Regulierung f

2. regeling (bepaling):

regeling

Regelung f

regeling

Bestimmung f

regeling

Regeln pl

3. regeling (schikking):

regeling

Abmachung f

regeling

Vereinbarung f

regeling

Vergleich m

een regeling treffen

eine Abmachung treffen

een regeling treffen

einen Vergleich schließen

scho·ling <scholing|en> [sxolɪŋ] N f

scholing

Ausbildung f

scholing

Schulung f

een man met weinig scholing

ein Mann mit geringer Ausbildung

scholing ontvangen

ausgebildet werden

shil·ling <shilling|s> [ʃɪlɪŋ] N f

shilling

Schilling m

shilling

Shilling m

spoe·ling <spoeling|en> [spulɪŋ] N f

spoeling

Spülung f

spoeling (haarkleuring)

Tönungswäsche f

stal·ling <stalling|en> [stɑlɪŋ] N f

1. stalling:

stalling (loods, garage: auto)

Garage f

stalling (loods, garage: fiets)

Fahrradabstellplatz m

stalling (loods, garage: fiets)

Fahrradwache f

2. stalling (het op stal brengen):

stalling

Unterbringung f im Stall

3. stalling:

stalling (het onderbrengen van voertuigen: auto)

Unterstellen nt

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

Einstellen nt

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

Unterstellen nt

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

Abstellen nt

4. stalling:

stalling (stalgeld: auto)

Parkgebühr f

stalling (stalgeld: fiets)

Aufbewahrungsgebühr f

stel·ling <stelling|en> [stɛlɪŋ] N f

1. stelling (het stellen van een vraag, probleem):

stelling

Fragestellung f

stelling

Problemstellung f

de stelling van het probleem is onjuist

die Problemstellung ist nicht richtig

2. stelling (wijze waarop iets, iem is geplaatst):

stelling

Stellung f

stelling

Aufstellung f

stelling

Position f

een gunstige stelling opbouwen CHESS (dammen)

eine günstige Stellung aufbauen

zwaar geschut in stelling brengen fig (dammen)

grobes [o. schweres] Geschütz auffahren

3. stelling mil.:

stelling

Stellung f

de stellingen betrekken

in Stellung gehen

een kanon in stelling brengen

eine Kanone auffahren

stelling nemen tegen fig

Stellung nehmen gegen +acc

4. stelling (steiger):

stelling

Gerüst nt

stelling

Baugerüst nt

een stelling oprichten

ein Gerüst aufbauen

5. stelling (staand rek):

stelling

Stellage f

stelling

Gestell nt

stelling

Regal nt

de boeken staan op stellingen

die Bücher stehen in Regalen

6. stelling:

stelling (beginsel)

These f

stelling (allgemeen)

Behauptung f

een gewaagde stelling

eine kühne These [o. Behauptung]

7. stelling wisk.:

stelling

Lehrsatz m

stelling

Satz m

stelling

Theorem nt

een stelling bewijzen

einen Lehrsatz beweisen

de stelling van Pythagoras

der Satz des Pythagoras

8. stelling (promotie):

stelling

These f

9. stelling (getimmerte):

stelling

Lattenrost m

stelling

Lattengestell nt

stelling

Bock m

af·gren·de·ling <afgrendeling|en> [ɑfxrɛndəlɪŋ] N f

afgrendeling

Absperrung f

afgrendeling

Abriegelung f