Dutch » German

ver·ou·derd [vərɑudərt] ADJ

ver·ou·de·ren <verouderde, i. verouderd> [vərɑudərə(n)] VB intr

1. verouderen (in onbruik raken, niet meer voldoen):

2. verouderen (oud worden):

ver·ou·de·ring <veroudering|en> [vərɑudərɪŋ] N f

1. veroudering (het ouder worden):

2. veroudering (het in onbruik raken, niet meer voldoen):

ver·or·be·ren <verorberde, h. verorberd> [vərɔrbərə(n)] VB trans

ver·or·de·nen <verordende, h. verordend> [vərɔrdənə(n)] VB trans

1. verordenen (wettelijk bepalen):

2. verordenen (bij verordening vaststellen):

3. verordenen (bevelen):

ver·ove·ren <veroverde, h. veroverd> [vərovərə(n)] VB trans

ver·oor·de·len <veroordeelde, h. veroordeeld> [vərordelə(n)] VB trans

ver·on·der·stel·len <veronderstelde, h. verondersteld> [vərɔndərstɛlə(n)] VB trans

2. veronderstellen (als uitgangspunt nemen):

veronderstel(d) dat

ver·on·der·stel·ling <veronderstelling|en> [vərɔndərstɛlɪŋ] N f

2. veronderstelling (hypothese):

ver·ont·rus·ten <verontrustte, h. verontrust> [vərɔntrʏstə(n)] VB trans

ver·ove·raar <veroveraar|s> [vərovərar] N m

ver·ove·ring <verovering|en> [vərovərɪŋ] N f

ver·oor·deel·de <veroordeelde|n> [vərordeldə] N m en f

ver·oor·de·ling <veroordeling|en> [vərordelɪŋ] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski