Translations for „abgeschmolzen“ in the German » Dutch Dictionary

ge·ˈschmol·zen [gəˈʃmɔltsn̩] VB

geschmolzen pp von schmelzen¹, schmelzen²

See also schmelzen , schmelzen

ˈschmel·zen² <schmlizt, schmolz, geschmolzen> [ˈʃmɛl͜tsn̩] VB trans

schmelzen

(doen) smelten

schmelzen

vloeibaar maken

ˈschmel·zen¹ <schmlizt, schmolz, geschmolzen> [ˈʃmɛl͜tsn̩] VB intr

schmelzen

(weg)smelten

schmelzen

vloeibaar worden

mir schmolz das Herz fig

mijn hart smolt (weg)

ˈab·ge·schlos·sen¹ [ˈapgəʃlɔsn̩] ADJ

1. abgeschlossen:

abgeschlossen (separat)

afgesloten

abgeschlossen (isoliert)

geïsoleerd

2. abgeschlossen:

abgeschlossen (umgeben)

afgesloten

abgeschlossen (beendet)

beëindigd

ˈab·ge·schie·den [ˈapgəʃiːdn̩] ADJ

1. abgeschieden liter (abgelegen):

abgeschieden

eenzaam

abgeschieden

afgelegen

2. abgeschieden liter (gestorben):

abgeschieden

overleden

ˈab·ge·schla·gen [ˈapgəʃlaːgn̩] ADJ

1. abgeschlagen (leicht beschädigt):

abgeschlagen

licht beschadigd

2. abgeschlagen (abgedrängt):

abgeschlagen POL, ECON, SPORTS

teruggeslagen

abgeschlagen POL, ECON, SPORTS

ver achtergebleven

ˈab·ge·schmackt [ˈapgəʃmakt] ADJ

abgeschmackt

smakeloos

abgeschmackt

flauw

abgeschmackt

laf

ˈab·ge·se·hen¹ [ˈapgəzeːən] VB

abgesehen (an jdm interessiert sein, jdn schikanieren wollen) pp von absehen¹, absehen²

es auf etw/jdn abgesehen haben

het op iets/iem gemunt hebben

See also absehen , absehen

ˈab·se·hen² VB trans

1. absehen inf (abgucken):

absehen

afzien

absehen

afkijken

absehen

afschrijven

Schulaufgaben bei [o. von ] jdm absehen

het huiswerk van iem afkijken [o. afschrijven]

2. absehen (ansehen, lesen):

absehen

aanzien

absehen

aflezen

absehen

lezen op

jdm etw an den Augen absehen

iets in iems ogen aflezen

3. absehen (voraussehen):

absehen

afzien

absehen

overzien

absehen

voorzien

die Folgen sind nicht abzusehen

de gevolgen zijn niet te overzien

4. absehen (darauf anlegen):

absehen

het gemunt [o. voorzien] hebben op

absehen

het op iets aanleggen

er hat es darauf abgesehen, mich zu ärgern

hij legt het erop aan mij te ergeren

er hat es auf sie abgesehen

hij heeft het op haar gemunt

er hat es auf sie abgesehen

hij heeft zijn oog op haar laten vallen

ˈab·se·hen¹ VB intr (übergehen)

absehen

afzien van

absehen

laten varen

absehen

opgeven

von Einzelheiten abgesehen

details buiten beschouwing gelaten

ˈab·hol·zen VB trans

1. abholzen:

abholzen

vellen

abholzen

(om)kappen

2. abholzen:

abholzen

kaalslaan

abholzen

rooien

ˈab·ge·ho·ben ADJ fig

abgehoben (verstiegen)

onrealistisch

abgehoben (weltfremd)

in hogere sferen (verkerend)