Translations for „dichtst“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

dicht¹ [dɪçt] ADJ

1. dicht (eng beieinander):

dicht

dicht

dicht an [o. bei ] dicht

dicht opeen

ein dicht besiedeltes/bevölkertes Land

een dichtbewoond/dichtbevolkt land

dicht gedrängt

dicht opeengepakt

ein dichtes Programm

een vol programma

2. dicht (undurchdringlich):

dicht bewölkt

dicht [o. zwaar] bewolkt

Phrases:

nicht ganz dicht sein inf pej

niet goed snik zijn

ˈdich·ten¹ [ˈdɪçtn̩] VB trans (dicht machen)

dichten

dichten

dichten

dicht maken

nichts [nɪç͜ts ] PRON indef (nicht etw)

nichts

niets

nichts ahnend

nietsvermoedend

nichts als

alleen maar

aus nichts wird nichts

niets voor niets

nichts da! inf

geen sprake van!

nichts zu danken!

graag gedaan!

für nichts

tevergeefs

für nichts und wieder nichts

helemaal voor niets

da ist nichts zu machen [o. wollen ] inf

daar is niets aan te doen

das sieht nach nichts aus inf

dat lijkt nergens naar [o. op]

alles oder nichts

alles of niets

nichts sagend

onbeduidend

weiter nichts? (nur)

is dat alles?

wie nichts

of het niets was

daraus wird nichts

daar komt niets van terecht

mir nichts, dir nichts inf

plotseling

mir nichts, dir nichts inf

zomaar

nichts für ungut!

neem [o. neemt u] me niet kwalijk!

nichts wie weg!

gauw wegwezen!

nichts wie hinterher!

gauw achteraan!

von nichts kommt nichts prov

van niets komt niets

Nichts <Nichts, Nichtse> [nɪç͜ts ] N nt meist sing

1. Nichts (Nullmenge):

Nichts

niet(s)

Nichts

kleinigheid

ein Nichts von einer Badehose

een niemendalletje van een zwembroek

2. Nichts (leerer Raum):

Nichts

niet(s)

Nichts

leegte

Nichts

afgrond

wie aus dem Nichts auftauchen

als uit het niet(s) opdagen [o. tevoorschijn komen]

vor dem Nichts stehen fig

voor de totale ondergang staan

3. Nichts PHILOS (Nichtsein):

Nichts

niets nt

4. Nichts pej (unbedeutender Mensch) a. pl:

Nichts

nul

Nichts

niemendal nt

5. Nichts pej (wertloses Etwas):

Nichts

waardeloos iets

ˈDicht·kunst <Dichtkunst> N f kein pl

Dichtkunst

dichtkunst

ˈDich·te <Dichte> [ˈdɪçtə] N f kein pl

1. Dichte:

Dichte

dichtheid

Dichte

ondoordringbaarheid

Phrases:

die Dichte seiner Beweisführung

zijn consistent [o. gecomprimeerd] betoog

ˈDich·ter(in) <Dichters, Dichter> [ˈdɪçtɐ] N m(f)

Dichter(in)

dichter(dichteres) m (f)

Dichter(in)

schrijver(schrijfster) m (f)

Dichter(in)

poëet(poëete) m (f)

ein dramatischer Dichter

een schrijver van toneelstukken

ˈdick·tun VB refl irreg inf

dicktun

dik doen

dicktun

opscheppen

dich¹ [dɪç] PRON pers

dich

je

dich

jou