Translations for „feierend“ in the German » Dutch Dictionary

ˈfei·ern¹ [ˈf͜aiɐn] VB intr

1. feiern (in einer Gruppe):

feiern

feestvieren

2. feiern inf:

feiern

vieren

feiern

niet werken

ˈFei·er·abend N m

1. Feierabend (Arbeitsschluss):

Feierabend

einde nt van de werktijd

um 17 Uhr Feierabend haben [o. machen ]

om 17 uur ophouden [o. gedaan hebben] met werken

2. Feierabend (Zeit nach Arbeitsschluss):

Feierabend

vrije tijd

Feierabend

rust na de werktijd

für mich ist Feierabend! inf

voor mij is het genoeg!

damit ist Feierabend inf

die zaak is van de baan

damit ist bei mir Feierabend inf

ik beschouw die zaak als afgesloten

Feierabend machen inf

ophouden

Feierabend machen inf

uitscheiden

nun ist Feierabend! inf

nu is het gedaan!

gra·ˈvie·rend [graˈviːrənt] ADJ

1. gravierend (belastend):

gravierend

belastend

gravierend

verzwarend

2. gravierend (ernsthaft):

gravierend

ernstig

gravierend

zwaarwegend

ver·ˈhee·rend [fɛɐ̯ˈheːrənt] ADJ

1. verheerend (verwüstend, vernichtend):

verheerend

verwoestend

verheerend

vernietigend

verheerende Auswirkungen [o. Folgen ]

verschrikkelijke gevolgen

2. verheerend inf (scheußlich):

verheerend

afschuwelijk

verheerend

onmogelijk

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je ziet er in die jurk onmogelijk uit

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je jurk is om op te schieten

ˈfe·der·füh·rend ADJ

1. federführend:

federführend

bevoegd

federführend

verantwoordelijk

2. federführend:

federführend

toon(aan)gevend

ˈfei·er·lich ADJ

feierlich

plechtig

das ist ja (schon) nicht mehr feierlich! inf

dat is niet mooi meer!

das ist ja (schon) nicht mehr feierlich! inf

dat gaat te ver!

ge·ˈbüh·rend [gəˈbyːrənt] ADJ

gebührend (angemessen)

passend

gebührend (angemessen)

behoorlijk

gebührend (zustehend)

naar behoren

ˈfein·füh·lend [ˈ-fyːlənt] ADJ

feinfühlend

fijngevoelig

feinfühlend

tactvol

ˈzeit·spa·rend, ˈZeit spa·rend ADJ

zeitsparend

tijdbesparend

ˈkräf·te·zeh·rend ADJ

kräftezehrend

de krachten slopend

ˈFei·er·tag N m

1. Feiertag:

Feiertag

feestdag

Feiertag

rustdag

frohe Feiertage!

prettige feestdagen!

an Sonn- und Feiertagen

op zon- en feestdagen

2. Feiertag:

Feiertag

feestdag

Feiertag

bijzonder mooie dag

ˈFei·er <Feier, Feiern> [ˈf͜aiɐ] N f

1. Feier:

Feier

feest nt

eine Feier veranstalten

een feest geven

2. Feier:

Feier

viering

zur Feier des Tages hum

om de dag te vieren

em·ˈpö·rend [ɛmˈpøːrənt] ADJ

empörend

stuitend

empörend

schandelijk

empörend

tenhemelschreiend