Translations for „gewißlich“ in the German » Dutch Dictionary

ge·ˈnüss·lich [gəˈnʏslɪç] ADJ

genüsslich

met genot

genüsslich

genietend

genüsslich

genoeglijk

ˈmiss·lich [ˈmɪslɪç] ADJ liter

misslich

netelig

misslich

hachelijk

misslich

onaangenaam

ˈgräss·lich [ˈgrɛslɪç] ADJ inf

grässlich (widerlich)

afgrijselijk

grässlich (widerlich)

afschuwelijk

grässlich (furchtbar)

gruwelijk

grässlich (furchtbar)

vreselijk

grässlich viel

ontzettend [o. akelig] veel

ˈhäss·lich [ˈhɛslɪç] ADJ

1. hässlich (unschön):

hässlich

lelijk

hässlich

niet mooi

2. hässlich (unerfreulich):

hässlich

akelig

hässlich

onaangenaam

hässlich

naar

eine hässliche Geschichte

een onaangename [o. vervelende] geschiedenis

3. hässlich (gemein):

hässlich

lelijk

hässlich

laag

hässlich

gemeen

hässlich über andere sprechen

gemene dingen over andere mensen zeggen

klein und hässlich dastehen [o. sein] inf

heel timide zijn

klein und hässlich dastehen [o. sein] inf

onder een hoedje te vangen zijn

ˈbläss·lich [ˈblɛslɪç] ADJ ADV

1. blässlich:

blässlich

bleekachtig

blässlich

flets

blässlich

bleekjes

2. blässlich fig:

blässlich

kleurloos

blässlich

mat

ˈan·läss·lich [ˈanlɛslɪç] PREP +gen

anlässlich

naar aanleiding van

anlässlich

ter [o. bij] gelegenheid van

un·fass·lich ADJ

1. unfasslich:

unfasslich

onbegrijpelijk

2. unfasslich:

unfasslich

onvoorstelbaar

unfasslich

ongelofelijk

ˈun·päss·lich [ˈʊnpɛslɪç] ADJ liter

unpässlich

onpasselijk

unpässlich

onwel

ge·ˈwis·sen·los ADJ

gewissenlos

gewetenloos

Ge·ˈwis·sen <Gewissens, Gewissen> [gəˈvɪsn̩] N nt

Gewissen

geweten nt

etw/jdn auf dem Gewissen haben

iets/iem op zijn geweten hebben

jdm etw aufs Gewissen binden

iem iets op het hart drukken

guten [o. ruhigen ] Gewissens

met een gerust geweten

jdm ins Gewissen reden

op iems gemoed werken

jdm ins Gewissen reden

er bij iem op hameren

mit gutem/schlechtem Gewissen

met een goed/slecht geweten

nach bestem Wissen und Gewissen

naar eer en geweten

vor seinem Gewissen bestehen

met zijn geweten in het reine zijn

ihm schlug das Gewissen liter

zijn geweten sprak

ihm schlug das Gewissen liter

hij had een slecht geweten

ein gutes Gewissen ist ein sanftes Ruhekissen prov

een goed geweten is het zachtste kussen

Ge·ˈwiss·heit <Gewissheit, Gewissheiten> [gəˈvɪsh͜ait] N f

Gewissheit

zekerheid

zu der Gewissheit gelangen

de zekerheid krijgen

ge·ˈwis·sen·haft ADJ

gewissenhaft

nauwgezet

gewissenhaft

consciëntieus

gewissenhaft

gewetensvol

ge·ˈwich·tig [gəˈvɪçtɪç] ADJ

1. gewichtig veraltet (schwer):

gewichtig

zwaar

gewichtig

dik

gewichtig

lijvig

2. gewichtig fig:

gewichtig

gewichtig

gewichtig

belangrijk

gewichtig

van belang

gewichtige Gründe

gewichtige [o. zwaarwegende] redenen

ˈpott·häss·lich ADJ inf

potthässlich

foeilelijk