Translations for „overliggen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

er·ˈlie·gen [-ˈliːgn̩] VB intr liter

erliegen (unterliegen)

het onderspit delven (voor)

erliegen (zum Opfer fallen)

bezwijken (voor [o. aan] )

einem Irrtum erliegen

zich vergissen

einer Krankheit erliegen

aan een ziekte bezwijken

zum Erliegen kommen

tot stilstand komen

ver·ˈle·gen¹ [fɛɐ̯ˈleːgn̩] ADJ

1. verlegen:

verlegen

verlegen

verlegen

bedeesd

2. verlegen:

verlegen

verlegen

verlegen

nodig hebbend

ver·ˈlo·gen [fɛɐ̯ˈloːgn̩] ADJ

verlogen (lügnerisch)

leugenachtig

verlogen (heuchlerisch)

onoprecht

eine verlogene Moral

een onwaarachtige moraal

ver·ˈlie·ben [fɛɐ̯ˈliːbn̩] VB refl

verlieben

verliefd worden [o. raken]

zum Verlieben aussehen

er schattig [o. snoezig] uitzien

in etw/jdn verliebt sein

op iets/iem verliefd zijn

ver·ˈlie·ren¹ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB intr

verlieren (weniger werden)

verliezen

verlieren (loswerden)

kwijtraken

verlieren (zurückgehen)

achteruitgaan

an Wert verlieren

in waarde dalen

etw verliert an Reiz

iets wordt minder aantrekkelijk

ver·ˈlin·ken VB trans COMPUT

verlinken

linken

verlinken

verbinden

ver·ˈlan·gen² [fɛɐ̯ˈlaŋən] VB trans

1. verlangen (fordern):

verlangen

verlangen

verlangen

eisen

2. verlangen (erfordern):

verlangen

verlangen

verlangen

vereisen

verlangen

noodzakelijk zijn

3. verlangen:

verlangen (zu sich bestellen)

ontbieden

verlangen (sprechen wollen)

willen spreken

du wirst am Apparat [o. Telefon] verlangt

er is telefoon voor jou

4. verlangen (jd zu sehen wünschen):

verlangen

verlangen

verlangen

verzoeken te tonen

verlangen

willen zien

ˈun·ter·lie·gen¹ VB intr irreg inf (darunterliegen)

unterliegen

eronder liggen

unterliegen

onderliggen

ˈvor·ver·le·gen VB trans

1. vorverlegen (räumlich):

vorverlegen

naar voren plaatsen [o. leggen]

2. vorverlegen (zeitlich):

vorverlegen

vervroegen

ˈab·ver·lan·gen VB trans

abverlangen

verlangen van

abverlangen

vergen van

be·ˈflag·gen VB trans

beflaggen

met vlaggen versieren [o. tooien]

beflaggen

bevlaggen

Ver·ˈlan·gen <Verlangens> [fɛɐ̯ˈlaŋən] N nt kein pl

1. Verlangen (dringender Wunsch):

Verlangen

verlangen nt

Verlangen

begeerte

Verlangen

wens

2. Verlangen (Forderung):

Verlangen

verlangen nt

Verlangen

eis

auf Verlangen vorzeigen

op verzoek [o. desgevraagd] tonen

de·ˈbug·gen [diˈbʏgn̩] VB trans COMPUT

debuggen

debuggen

ˈein·log·gen [ˈ͜ainlɔgn̩] VB refl COMPUT

einloggen

inloggen

sich ins Internet einloggen

op (het) internet inloggen

ˈaus·log·gen VB refl COMPUT

ausloggen

uitloggen

ˈOber·li·ga N f SPORTS

Oberliga

eredivisie

Ver·ˈlie·rer(in) <Verlierers, Verlierer> [-rɐ] N m(f)

Verlierer(in)

verliezer(verliester) m (f)