Translations for „schiebesitz“ in the German » Dutch Dictionary

ˈschie·ben¹ <schob, geschoben> [ˈʃiːbn̩] VB trans

schieben

(voort)schuiven

schieben

(voort)duwen

das Fahrrad auf den Berg schieben

de fiets de berg op duwen

er schob seine Schmerzen auf das Wetter

hij gaf het weer de schuld voor zijn pijn

jdn schieben fig (antreiben)

iem ertoe brengen (iets te doen)

etw zur Seite schieben fig

iets terzijde schuiven

jdm eine schieben inf

iem een oorveeg geven

ˈLie·ge·sitz N m

1. Liegesitz AUTO:

Liegesitz

ligstoel

Liegesitz

stoel met verstelbare rugleuning

2. Liegesitz (Möbel):

Liegesitz

couchette

ˈSchleu·der·sitz N m

Schleudersitz

schietstoel

ˈSchnei·der·sitz <Schneidersitzes> N m kein pl

Schneidersitz

kleermakerszit

Ge·ˈmein·be·sitz N m

Gemeinbesitz

gemeenschappelijk [o. gezamenlijk] bezit nt

ˈSchie·be·tür N f

Schiebetür

schuifdeur

ˈSchie·be·dach N nt AUTO

Schiebedach

schuifdak nt

ˈVoll·be·sitz N m

im Vollbesitz

volledig beschikkend over

ˈGrund·be·sitz N m

Grundbesitz

grondbezit nt

ˈScha·len·sitz N m

Schalensitz

kuipstoel

ˈschie·len [ˈʃiːlən] VB intr

1. schielen MED:

schielen

loensen

schielen

scheel zien [o. kijken]

auf dem linken Auge schielen

met het linkeroog scheel kijken

2. schielen inf (haben wollen):

schielen

loensen

schielen

gluren

schielen

lonken

nach einem hohen Posten schielen

naar een hoge functie lonken

ˈschie·nen [ˈʃiːnən] VB trans

1. schienen MED:

schienen

spalken

2. schienen HISTORY:

schienen

een wapenrusting aanleggen

ˈschie·ßen¹ <schoss, geschossen> [ˈʃiːsn̩] VB intr

1. schießen (Schuss abgeben):

schießen

schieten

mit Kanonen auf [o. nach] Spatzen schießen inf

met een kanon op een vlieg schieten

mit Kanonen auf [o. nach] Spatzen schießen inf

kracht verspillen

(auf) Tontauben schießen

(op) kleiduiven schieten

scharf schießen a. fig

met scherp schieten

wie aus der Pistole geschossen inf

terstond

wie aus der Pistole geschossen inf

vliegensvlug

2. schießen (sich schnell bewegen):

schießen

schieten

schießen

schoten lossen

schießen

zich snel bewegen

3. schießen (schnell wachsen):

ins Kraut schießen

in het blad schieten

ins Kraut schießen fig

welig tieren

er ist mächtig geschossen

hij is flink [o. een stuk] gegroeid

wie Pilze aus dem Boden schießen

als paddenstoelen uit de grond rijzen

4. schießen (Wasser: spritzen):

schießen

spuiten

5. schießen (ausbleichen):

schießen A SGer

verschieten

schießen A SGer

verbleken

etw schießen lassen inf

iets laten schieten [o. lopen] [o. varen]

etw schießen lassen inf

afzien van iets

das ist (ja) zum Schießen

dat is om je kapot [o. een bult] [o. krom] te lachen

das ist (ja) zum Schießen

dat is dolkomisch

Schieber N

User Entry

Schieber m TECH

schuifje dim

Schieber m TECH

duwstang f