Dutch » German

ge·raf·fi·neerd <geraffineerde, geraffineerder, geraffineerdst> [ɣərɑfinert] ADJ

1. geraffineerd (gezuiverd):

3. geraffineerd (doortrapt):

ge·raam·te <geraamte|n, geraamte|s> [ɣəramtə] N nt

2. geraamte fig:

Gerüst nt

ge·ra·tel [ɣəratəl] N nt geen pl

2. geratel (het snel spreken):

Schnattern nt inf
Geschnatter nt inf

ge·rant <gerant|en, gerant|s> [ʒerɑ̃, ɣərɑnt] N m

ge·ra·den [ɣəradə(n)] ADJ

ge·ra·ken <geraakte, i. geraakt> [ɣərakə(n)] VB intr

geraken volt. deelw. van raken¹, raken²

See also raken , raken

ge·re·ten VB

gereten volt. deelw. van rijten

See also rijten

rij·ten <reet, h. gereten> [rɛitə(n)] VB trans

mug·gen·zif·ter <muggenzifter|s> [mʏɣə(n)zɪftər] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski