German » Dutch

Translations for „deugden“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Show summary of all matches

You are viewing results spelled similarly: deuten , deichen , dessen , dealen , dehnen , decken , deren , Degen , denken , denen and deuteln

ˈdeu·ten¹ [ˈd͜ɔytn̩] VB intr

1. deuten (zeigen):

auf jdn deuten

naar iem wijzen

2. deuten (hinweisen):

das deutet auf nichts Gutes

dat doet geen goeds verwachten

ˈdeu·teln [ˈd͜ɔytl̩n] VB intr pej

spitsvondig uitleggen

ˈde·nen¹ [ˈdeːnən] PRON dem

1. denen inf:

hen

wie konntest du denen nur vertrauen?

hoe kon je hen [o. die lui] toch vertrouwen?

2. denen:

die

zij

denen, die keine Zeit haben, wird empfohlen …

degenen, die geen tijd hebben, wordt aanbevolen …

ˈden·ken¹ <dachte, gedacht> [ˈdɛŋkn̩] VB intr

1. denken (meinen):

denkste! inf

dat had je gedacht!

gedacht, getan inf

zo gezegd, zo gedaan

Denken ist Glückssache! inf

dat had je gedacht!

2. denken (sich erinnern):

das geschieht schon, solange ich denken kann

dat gebeurt al zolang ik me kan herinneren

3. denken (beabsichtigen):

er denkt nur an seinen Vorteil

hij is alleen op eigen voordeel bedacht [o. denkt alleen maar aan eigen voordeel]

erst denken, dann handeln prov

bezint eer ge begint

erst denken, dann handeln prov

eerst denken, dan doen

ˈDe·gen <Degens, Degen> [ˈdeːgn̩] N m

1. Degen HISTORY ((Sport)Waffe):

degen

2. Degen veraltet:

held

ˈde·ren¹ [ˈdeːrən] PRON dem

van hen

meine Freundin und deren Kinder

mijn vriendin en haar kinderen

er sprach über alte Meister und deren Werke

hij sprak over oude meesters en de werken van hen

ˈde·cken² [ˈdɛkn̩] VB refl

1. decken (übereinstimmen):

aan elkaar gelijk zijn

2. decken (sich schützen):

zichzelf beschermen

3. decken MATH:

ˈdeh·nen² [ˈdeːnən] VB refl

1. dehnen (weiten):

langer [o. breder] worden

2. dehnen (lang andauernd):

lang [o. eindeloos] duren

das Essen dehnte sich endlos

de maaltijd duurde eindeloos lang

3. dehnen MED:

zich uitstrekken

ˈdea·len [ˈdiːlən] VB intr inf

ˈdes·sen¹ [ˈdɛsn̩] PRON dem

1. dessen liter:

diens

dessen (sein)

zijn

dessen (sein)

van hem

er erinnert sich dessen nicht mehr

hij herinnert zich dat niet meer

mein Chef und dessen Sohn

mijn chef en diens zoon

dessen ungeachtet

dessen ungeachtet

dessen ungeachtet

desniettegenstaande

2. dessen (von demjenigen):

van hem

die Leistung dessen, der ausgezeichnet wurde, ist …

de prestatie van degene, die werd onderscheiden, is …

ˈdei·chen [ˈd͜aiçn̩] VB trans

Browse the dictionary

German

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski