German » Dutch

Translations for „plantk“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈpla·nen: transitive verb
platt: adjective and adverb
plan: adjective and adverb
ˈplan·los: adjective and adverb
ˈPlas·tik: noun
ˈPla·ne: noun
ˈPla·ner: noun
Pla·ˈnet: noun
ˈPlan·ke: noun
Platz: noun
Platt: noun
ˈpla·gen: transitive verb
ˈPlat·te: noun
Plan: noun

You are viewing results spelled similarly: plan , platt , planen , Plastik , planlos , Plan , Platte , plagen , Platt , Platz , Planke , Planet , Planer and Plane

ˈpla·nen [ˈplaːnən] VB trans

1. planen:

planen

plannen maken

planen

ontwerpen

planen

plannen

einen Anschlag planen

een aanslag beramen

2. planen:

planen

van plan [o. voornemens] zijn

platt [plat] ADJ

1. platt (flach):

platt

plat

platt

vlak

auf dem platten Land(e)

op het platteland

einen Platten haben inf

een lekke band hebben

2. platt:

platt (geistlos)

plat

platt (unbedeutend)

onbeduidend

platt (unbedeutend)

onbenullig

eine platte Konversation

een banaal [o. onbeduidend] gesprek

platte Redensarten

banale [o. triviale] gezegden

3. platt (grob):

platt

grof

platt

onbeschaamd

eine platte Verleumdung

grove laster

da war er ganz platt! inf (verblüfft)

toen was hij totaal verbluft!

platt sein (wie eine Briefmarke [o. eine Flunder] [o. ein Pfannkuchen]) inf

perplex staan

platt sein (wie eine Briefmarke [o. eine Flunder] [o. ein Pfannkuchen]) inf

verbluft [o. stomverbaasd] zijn

plan [plaːn] ADJ

1. plan:

plan

vlak

plan

plat

plan

glad

2. plan pej:

plan

oppervlakkig

plan

zonder diepgang

ˈplan·los ADJ

planlos (ohne System)

zonder (bepaald) plan

planlos (ziellos)

op goed geluk

planlos arbeiten

niet systematisch werken

ˈPlas·tik¹ <Plastik, Plastiken> [ˈplastɪk] N f

1. Plastik (Kunstwerk):

Plastik

plastiek nt of f

Plastik

beeld(houw)werk

2. Plastik MED:

Plastik

plastiek

Plastik

plastische operatie

3. Plastik (Bildhauerei) kein pl:

Plastik

plastiek nt of f

Plastik

boetseerkunst

Plastik

beeldhouwkunst

4. Plastik (Anschaulichkeit) kein pl:

Plastik

plastiek nt of f

Plastik

aanschouwelijkheid

Plastik

uitdrukkingskracht

ˈPla·ne <Plane, Planen> [ˈplaːnə] N f

1. Plane:

Plane

dekzeil nt

2. Plane:

Plane

huif

Plane

(wagen)kap

Plane

(auto)hoes

ˈPla·ner(in) <Planers, Planer> [ˈplaːnɐ] N m(f)

Planer(in)

planoloog(planologe) m (f)

Planer(in)

ontwerper(ontwerpster) m (f)

Planer(in) pej a.

plannenmaker(plannenmaakster) m (f)

Pla·ˈnet <Planeten, Planeten> [plaˈneːt] N m

Planet

planeet

der Blaue Planet

de blauwe planeet

ˈPlan·ke <Planke, Planken> [ˈplaŋkə] N f

1. Planke (langes Brett):

Planke

(lange [o. dikke] ) plank

Planke

scheepsplank

Planke

schuttingplank

2. Planke (Bretterzaun):

Planke

plankenschutting

Platz <Platzes, Plätze> [pla͜ts, ˈplɛ͜tsə] N m

1. Platz (freier Raum):

Platz

plaats

Platz

plek

er ist hier fehl am Platz(e)

hij is hier niet op z'n plaats

die Bemerkung ist hier fehl [o. nicht] am Platz(e)

die opmerking is misplaatst

einen Platz an der Sonne haben fig

geluk [o. succes] in het leven hebben

2. Platz (Sitzplatz):

Platz

plaats

Platz

zitplaats

bitte, behalten Sie Platz! liter

blijft u zitten, alstublieft!

Platz nehmen liter

plaats nemen

Platz! (zum Hund)

lig!

Platz! (zum Hund)

af!

3. Platz (Ort):

Platz

terrein nt

Platz

veld nt

Kohle ab Platz verkaufen ECON

kolen vanaf het (opslag)terrein verkopen

auf dem Platz(e) bleiben fig

het onderspit delven

auf dem Platz(e) bleiben fig

de nederlaag lijden

auf dem Platz(e) bleiben fig

sneuvelen

auf dem eigenen Platz spielen SPORTS

op eigen terrein [o. veld] spelen

vom Platz gestellt werden SPORTS (Sportplatz)

uit het veld gestuurd worden

4. Platz (zentraler Ort):

Platz

plein nt

5. Platz (Dorf, Stadt):

Platz

plaats

Platz

dorp nt

Platz

stad

das erste Haus am Platze

het beste hotel hier ter plaatse

6. Platz (üblicher Aufbewahrungsort, Raum):

Platz

plaats

Platz

ruimte

jdm Platz machen

plaats voor iem maken

Platz sparend

ruimtebesparend

7. Platz (Rang):

Platz

plaats

Platz

positie

auf Platz wetten (Pferdesport)

gokken op plaats [o. volgorde van aankomst]

jdn auf die Plätze verweisen SPORTS fig

iem achter zich laten

erster/zweiter Platz im Theater

eerste/tweede rang in de schouwburg

den zweiten Platz belegen SPORTS

op de tweede plaats eindigen

Platt <Platt(s)> [plat] N nt kein pl

1. Platt LING:

Platt

Platduits nt

Platt

Nederduits

das Hamburger Platt

het Platduits van Hamburg

2. Platt inf region:

Platt

dialect nt

ˈpla·gen¹ [ˈplaːgn̩] VB trans

1. plagen (quälen):

plagen

plagen

plagen

kwellen

sein Gewissen plagte ihn

hij had gewetenswroeging

ihn plagten Hunger und Durst

hij werd door honger en dorst gekweld

2. plagen (behelligen):

plagen

lastigvallen

plagen

aan het hoofd zeuren

ˈPlat·te <Platte, Platten> [ˈplatə] N f

6. Platte (Schallplatte):

Platte PHOTO, ART, MUS

plaat

etw auf der Platte haben inf fig

iets onder de knie hebben

eine neue [o. andere] Platte auflegen inf

over iets anders praten

eine Platte hören

naar een (grammofoon)plaat luisteren

die Platte kenne ich! inf

dat verhaal ken ik!

ständig dieselbe [o. die gleiche] [o. die alte] Platte laufen lassen inf

steeds weer hetzelfde vertellen

7. Platte inf (Glatze):

Platte

kaal hoofd nt

Platte

kale kruin

Platte

tonsuur

8. Platte GEOG:

Platte

bergplateau

Platte

gladde rots

9. Platte inf ARCHIT:

Platte (in der ehemaligen DDR)

(beton)plaat

Platte (im weiteren Sinn)

flat(gebouw)

Platte (im weiteren Sinn)

flatwijk

jdn von der Platte putzen inf

iem inmaken

Plan <Plan(e)s, Pläne> [plaːn, ˈplɛːnə] N m

1. Plan (Absicht):

Plan

plan nt

Plan

voornemen nt

Plan

opzet nt

den Plan haben, etw zu tun

van plan zijn iets te doen

sich mit Plänen tragen

plannen koesteren

einen Plan verfolgen

met een plan bezig zijn

2. Plan (geplantes Vorgehen):

Plan

plan nt

Plan

ontwerp nt

auf dem Plan stehen fig

op het programma staan

3. Plan (zeichnerische Darstellung):

Plan GEOG, TRANSP

plan nt

Plan GEOG, TRANSP

plattegrond

Plan GEOG, TRANSP

overzichtskaart

4. Plan ECON (in der ehemaligen DDR):

Plan

plan nt

Plan

raming

5. Plan (auftreten, erscheinen):

auf dem Plan sein

aanwezig [o. erbij] zijn

auf den Plan treten

(ten tonele) verschijnen

auf den Plan treten

komen opdagen

auf dem Plan erscheinen

(ten tonele) verschijnen

auf dem Plan erscheinen

komen opdagen

jdn auf den Plan rufen

iem laten opdraven

Browse the dictionary

German

ich	plane
du	planst
er/sie/es	plant
wir	planen
ihr	plant
sie	planen

Translations for „plantk“ in the German » Dutch Dictionary

ˈpla·nen [ˈplaːnən] VB trans

1. planen:

2. planen:

platt [plat] ADJ

1. platt (flach):

2. platt:

3. platt (grob):

plan [plaːn] ADJ

1. plan:

2. plan pej:

ˈplan·los ADJ

ˈPlas·tik1 <Plastik, Plastiken> [ˈplastɪk] N f

1. Plastik (Kunstwerk):

2. Plastik MED:

3. Plastik (Bildhauerei) kein pl:

4. Plastik (Anschaulichkeit) kein pl:

ˈPla·ne <Plane, Planen> [ˈplaːnə] N f

1. Plane:

2. Plane:

ˈPla·ner(in) <Planers, Planer> [ˈplaːnɐ] N m(f)

Pla·ˈnet <Planeten, Planeten> [plaˈneːt] N m

ˈPlan·ke <Planke, Planken> [ˈplaŋkə] N f

1. Planke (langes Brett):

2. Planke (Bretterzaun):

Platz <Platzes, Plätze> [pla͜ts, ˈplɛ͜tsə] N m

1. Platz (freier Raum):

2. Platz (Sitzplatz):

3. Platz (Ort):

4. Platz (zentraler Ort):

5. Platz (Dorf, Stadt):

6. Platz (üblicher Aufbewahrungsort, Raum):

7. Platz (Rang):

Platt <Platt(s)> [plat] N nt kein pl

1. Platt LING:

2. Platt inf region:

ˈpla·gen1 [ˈplaːgn̩] VB trans

1. plagen (quälen):

2. plagen (behelligen):

ˈPlat·te <Platte, Platten> [ˈplatə] N f

1. Platte:

2. Platte (Kochplatte):

3. Platte (Metalltafel):

4. Platte (Steinplatte):

5. Platte FOOD (Servierteller, Gericht):

6. Platte (Schallplatte):

7. Platte inf (Glatze):

8. Platte GEOG:

9. Platte inf ARCHIT:

Plan <Plan(e)s, Pläne> [plaːn, ˈplɛːnə] N m

1. Plan (Absicht):

2. Plan (geplantes Vorgehen):

3. Plan (zeichnerische Darstellung):

4. Plan ECON (in der ehemaligen DDR):

5. Plan (auftreten, erscheinen):

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

ˈPlas·tik¹ <Plastik, Plastiken> [ˈplastɪk] N f

ˈpla·gen¹ [ˈplaːgn̩] VB trans