Translations for „rausnehmen“ in the German » Dutch Dictionary

ˈaus·neh·men¹ VB trans irreg

1. ausnehmen:

ausnehmen (heraus nehmen)

(er) uitnemen

ausnehmen (wegnehmen)

(weg)nemen

ausnehmen (wegnehmen)

verwijderen

ausnehmen (wegnehmen)

uithalen

ein Verbrechernest ausnehmen A fig (erkennen, ausheben)

een misdadigersnest oprollen

2. ausnehmen (ausweiden):

ausnehmen

uitnemen

ausnehmen

uithalen

ausnehmen

schoonmaken

die Eingeweide ausnehmen

de ingewanden uitnemen

3. ausnehmen inf pej (viel Geld abnehmen):

ausnehmen

plukken

ausnehmen

afzetten

jdn beim Spiel ausnehmen

iem bij het spel plukken [o. afzetten]

4. ausnehmen inf pej (ausfragen, aushorchen):

ausnehmen

uitvragen

ausnehmen

uithoren

5. ausnehmen liter (ausschließen):

ausnehmen

uitzonderen

ausnehmen

uitsluiten

ich nehme ihn/mich nicht aus

ik maak voor hem/voor mijzelf geen uitzondering

bitte nimm mich da von aus!

laat mij daar alsjeblieft buiten!

her·ˈaus·neh·men² VB refl irreg inf pej (sich erlauben)

herausnehmen

zich aanmatigen

herausnehmen

zich permitteren

nimm dir nur ja nichts heraus!

heb het hart niet brutaal te zijn!

ˈaus·neh·mend [ˈ͜ausneːmənt] ADJ liter

ausnehmend

uitnemend

ausnehmend

uitstekend

ausnehmend

buitengewoon

ˈauf·neh·men VB trans irreg

1. aufnehmen (aufheben):

aufnehmen

(op)nemen

aufnehmen

oprapen

den Ball aufnehmen SPORTS

de bal opvangen [o. aannemen] [o. onder controle brengen]

ein Kind aufnehmen

een kind op de arm nemen

die Küche aufnehmen

de keuken dweilen

Maschen aufnehmen

steken opnemen

etw vom Boden aufnehmen (aufwischen)

iets van de grond oprapen

2. aufnehmen (beginnen):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

beginnen

eine Arbeit aufnehmen

een werk opnemen [o. beginnen]

den Kampf aufnehmen

de strijd aanbinden

die Verfolgung aufnehmen

de achtervolging inzetten

3. aufnehmen (unterbringen):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

ontvangen

aufnehmen

onderdak verlenen

4. aufnehmen:

aufnehmen (auflisten)

opnemen

aufnehmen (beitreten lassen)

toelaten

aufnehmen (beitreten lassen)

aannemen

einen Punkt in die Tagesordnung aufnehmen

een punt in de agenda opnemen [o. op de agenda zetten]

5. aufnehmen (fassen):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

(kunnen) bevatten

der Bus nimmt fünfzig Personen auf

de bus biedt plaats aan vijftig personen

6. aufnehmen (geistig registrieren):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

onthouden

7. aufnehmen (absorbieren):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

tot zich nemen

Sauerstoff aufnehmen

zuurstof opnemen

8. aufnehmen (leihen):

aufnehmen

(op)nemen

aufnehmen

lenen

eine Anleihe aufnehmen

een lening aangaan [o. sluiten]

9. aufnehmen (auf etw reagieren):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

reageren op

ein Buch günstig aufnehmen

een boek goed ontvangen

der Film wurde mit Begeisterung vom Publikum aufgenommen

het publiek reageerde enthousiast op de film

10. aufnehmen (aufzeichnen):

aufnehmen

opnemen

aufnehmen

optekenen

aufnehmen

opmeten

die Geschworenenliste aufnehmen LAW

de lijst van gezworenen samenstellen

ein Protokoll aufnehmen

een proces-verbaal opmaken

einen Unfall aufnehmen (niederschreiben)

een ongeval protocolleren

eine Urkunde aufnehmen LAW

een akte verlijden

11. aufnehmen:

aufnehmen

opnemen

aufnehmen (fotografieren)

fotograferen

aufnehmen (filmen)

filmen

etw auf Platte aufnehmen

iets op de plaat opnemen

12. aufnehmen HUNT:

aufnehmen

opnemen

es mit jdm aufnehmen (können)

het tegen iem kunnen opnemen

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Der Zermatter ging die ersten Kilometer sehr forsch an, musste nach ersten Anzeichen von Beinkrämpfen aber Tempo rausnehmen.

de.wikipedia.org