Dutch » German

af·be·stel·len <bestelde af, h. afbesteld> [ɑvbəstɛlə(n)] VB trans

wan·ge·stal·te <wangestalte|n, wangestalte|s> [wɑŋɣəstɑltə] N f

be·stel·len <bestelde, h. besteld> [bəstɛlə(n)] VB trans

1. bestellen (laten komen):

3. bestellen (reserveren):

na·be·stel·len <bestelde na, h. nabesteld> [nabəstɛlə(n)] VB trans

on·ge·steld·heid <ongesteld|heden> [ɔŋɣəstɛlthɛit] N f

1. ongesteldheid (menstruatie):

Regel f

2. ongesteldheid (onpasselijkheid):

on·ge·steld [ɔŋɣəstɛlt] ADJ

2. ongesteld (onpasselijk):

ge·smol·ten VB

gesmolten volt. deelw. van smelten¹, smelten²

See also smelten , smelten

smel·ten2 <smolt, h. gesmolten> [smɛltə(n)] VB trans

2. smelten (laten fijnkoken):

maan·ge·stal·te <maangestalte|n> [maŋɣəstɑltə] N f

aan·ge·scho·ten [aŋɣəsxotə(n)] ADJ

be·stel·ler <besteller|s> [bəstɛlər] N m

2. besteller (iem die goederen laat komen):

aan·ge·sto·ken [aŋɣəstokə(n)] ADJ (vruchten)


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski