Translations for „Scheuklappen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

schep·pen² <schepte, h. geschept> [sxɛpə(n)] VB trans

1. scheppen:

scheppen (putten, ergens op, in doen: zand, sneeuw, graan, kolen)

schaufeln

scheppen (putten, ergens op, in doen: adem, papier, water, lucht)

schöpfen

groente op een bord scheppen

Gemüse auf einen Teller schöpfen [o. tun]

2. scheppen (tot zich nemen):

scheppen

schöpfen

3. scheppen (zich verwerven):

scheppen

schöpfen

genoegen/behagen in iets scheppen

Vergnügen/Gefallen an einer Sache finden

moed scheppen

Mut schöpfen

4. scheppen (opnemen en verplaatsen, opvangen):

een voetganger scheppen inf

einen Fußgänger umfahren

5. scheppen (papier):

scheppen

schöpfen

geschept papier

geschöpfte(s) Papier nt

geschept papier

Büttenpapier nt

ver·klap·pen <verklapte, h. verklapt> [vərklɑpə(n)] VB trans

verklappen

ausplaudern

verklappen

verraten

een geheim verklappen

ein Geheimnis ausplaudern

dat mag ik u niet verklappen

das darf ich Ihnen nicht verraten

dicht·klap·pen¹ <klapte dicht, i. dichtgeklapt> [dɪxtklɑpə(n)] VB intr

1. dichtklappen:

dichtklappen (krachtig dichtgaan: deur)

zufallen

dichtklappen (krachtig dichtgaan: valstrik, slot, zakmes)

zuschnappen

dichtklappen (krachtig dichtgaan: venster, deksel)

zuklappen

2. dichtklappen (personen):

dichtklappen

kein Wort mehr herausbringen können

schrap·pen <schrapte, h. geschrapt> [sxrɑpə(n)] VB trans

1. schrappen (schrapen):

schrappen

(ab)schaben

schrappen

abkratzen

wortelen schrappen

Möhren schaben

2. schrappen:

schrappen (doorhalen)

streichen

schrappen (iets; zonder voorzetsel)

durchstreichen

iem als lid schrappen

jdn von der Mitgliederliste streichen

het schrappen van arbeidsplaatsen

der Stellenabbau

een firma uit het handelsregister schrappen

eine Firma im Handelsregister löschen

iems naam van een lijst schrappen

jds Namen von einer Liste streichen

een toneelstuk van het repertoire schrappen

ein Theaterstück absetzen

schaam·lip·pen [sxamlɪpə(n)] N pl

schaamlippen

Schamlippen pl

op·klap·pen <klapte op, h. opgeklapt> [ɔpklɑpə(n)] VB trans

opklappen

hochklappen

opklappen

aufklappen

over·lap·pen <overlapte, h. overlapt> [ovərlɑpə(n)] VB trans

overlappen

überlappen

overlappen

sich überschneiden

die foto's overlappen elkaar

die Fotos überlappen sich

die uitzendingen overlappen elkaar

die Sendungen überschneiden sich

ver·slap·pen¹ <verslapte, i. verslapt> [vərslɑpə(n)] VB intr

1. verslappen (slap worden):

verslappen

erschlaffen

2. verslappen (minder intensief worden):

verslappen

nachlassen

de handel/de aandacht verslapt

der Handel/die Aufmerksamkeit lässt nach

schep·pend [sxɛpənt] ADJ

scheppend

schaffend

scheppend

schöpferisch

scheppend

kreativ

de scheppende geest

der Schöpfergeist

de scheppende kracht

die schöpferische Kraft

de scheppende kracht

die Schöpferkraft

een scheppend kunstenaar

ein schaffender Künstler

scheu·ren² <scheurde, h. gescheurd> [sxørə(n)] VB trans

1. scheuren:

scheuren (stuktrekken: openhalen)

aufreißen

scheuren (stuktrekken: door scheuren beschadigen)

zerreißen

zijn kleren scheuren

sich dat die Kleider aufreißen [o. zerreißen]

2. scheuren:

scheuren (verscheuren)

zerreißen

scheuren (aan flarden scheuren, ook)

zerfetzen

iets doormidden scheuren

etw entzweireißen

3. scheuren (losrukken):

scheuren ook fig

(los)reißen

iem de kleren van het lijf scheuren

jdm die Kleider vom Leib reißen

zich uit iems armen scheuren fig

sich aus jds Armen (los)reißen

scher·pen <scherpte, h. gescherpt> [sxɛrpə(n)] VB trans

1. scherpen:

scherpen (slijpen)

schärfen

scherpen (met slijpsteen)

schleifen

scherpen (met slijpsteen)

wetzen

scherpen (potlood)

spitzen

de kat scherpt haar nagels

die Katze schärft ihre Krallen

2. scherpen fig:

scherpen

schärfen

3. scherpen (ruw maken):

scherpen

aufrauen

schop·pen¹ <schoppen|s, schoppen> [sxɔpə(n)] N f

schoppen

Pik nt

schoppen is troef

Pik ist Trumpf