Dutch » German
You are viewing results spelled similarly: rock , truck , trog , trof , shock , trouw , troon , troep , troef and trots

truck <truck|s> [trʏk] N m

2. truck (vrachtauto met draaibaar onderstel):

3. truck (open vrachtauto):

4. truck (heftruck):

rock [rɔk] N m geen pl

trots1 [trɔts] N m geen pl

1. trots (hoogmoed):

Stolz m
trots pej
trots pej

2. trots (fierheid):

Stolz m

3. trots (persoon, zaak waarop men trots is):

Stolz m

troep <troep|en> [trup] N m

3. troep gesch.:

Truppe f

4. troep (gezelschap toneelspelers):

Truppe f

shock <shock|s> [ʃɔk] N m

trof VB

trof 3. pers sing imp van treffen², treffen³

See also treffen , treffen , treffen

tref·fen3 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB trans

4. treffen (betreffen, aangaan):

5. treffen (met ‘het’; boffen):

6. treffen (iets onaangenaams):

tref·fen2 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB intr ((goed) uitkomen)

tref·fen1 [trɛfə(n)] N nt geen pl

1. treffen (gevecht):

Treffen nt

2. treffen (samenkomst):

Treffen nt

3. treffen SPORTS (wedstrijd):

Treffen nt

trog <trog|gen> [trɔx] N m

1. trog (voerbak):

Trog m

2. trog (kneedbak):

3. trog geol.:

Trog m
trog (in zee)
Graben m

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski