Dutch » German

han·de·laar <handelaar|s, hande|laren> [hɑndəlar] N m

af·han·de·len <handelde af, h. afgehandeld> [ɑfhɑndələ(n)] VB trans

1. afhandelen (tot een besluit brengen):

af·han·de·ling <afhandeling|en> [ɑfhɑndəlɪŋ] N f

kan·de·laar <kandelaar|s, kande|laren> [kɑndəlar] N m

wan·de·laar <wandelaar|s> [wɑndəlar] N m

zwart·han·de·laar <zwarthandelaar|s> [zwɑrthɑndəlar] N m

boek·han·de·laar <boekhandelaar|s, boekhande|laren> [bukhɑndəlar] N m

de·tail·han·de·laar <detailhandelaar|s, detail|handelaren> [detɑjhɑndəlar] N m

on·der·han·de·laar <onderhandelaar|s, onderhande|laren> [ɔndərhɑndəlar] N m

groot·han·de·laar <groothandelaar|s, groothande|laren> [ɣrothɑndəlar] N m

fruit·han·de·laar <fruithandelaar|s, fruit|handelaren> [frœythɑndəlar] N m

ko·len·han·de·laar N m

kolenhandelaar → kolenboer

See also kolenboer

ko·len·boer <kolenboer|en> [kolə(n)bur] N m

kunst·han·de·laar <kunsthandelaar|s> [kʏnsthɑndəlar] N m

slaap·wan·de·laar <slaapwandelaar|s> [slapwɑndəlar] N m

af·han·ke·lijk <afhankelijke, afhankelijker, afhankelijkst> [ɑfhɑŋkələk] ADJ

pen·de·laar <pendelaar|s> [pɛndəlar] N m

zwen·de·laar <zwendelaar|s> [zwɛndəlar] N m form

af·han·gen <hing af, h. afgehangen> [ɑfhɑŋə(n)] VB intr

1. afhangen (naar beneden hangen):

be·de·laar <bedelaar|s> [bedəlar] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski