Dutch » German

aan·ge·no·men1 [aŋɣənomə(n)] ADJ

in·ge·no·men [ɪŋɣənomə(n)] ADJ

2. ingenomen + tegen:

ge·glom·men VB

geglommen volt. deelw. van glimmen

See also glimmen

ge·klom·men VB

geklommen volt. deelw. van klimmen

See also klimmen

klim·men <klom, h./i. geklommen> [klɪmə(n)] VB intr

2. klimmen (rijdend, fietsend):

4. klimmen (toenemen, vermeerderen):

ge·zwom·men VB

gezwommen volt. deelw. van zwemmen

See also zwemmen

zwem·men <zwom, h./i. gezwommen> [zwɛmə(n)] VB intr

af·rem·men <remde af, h. afgeremd> [ɑfrɛmə(n)] VB trans (afzwakken)

zelf·in·ge·no·men [zɛlfɪŋɣənomə(n)] ADJ

voor·in·ge·no·men <vooringenomen, vooringenomener, vooringenomenst> [vorɪŋɣənomə(n)] ADJ


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski