Translations for „einbezogen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

on·be·wo·gen [ɔmbəwoɣə(n)] ADJ

1. onbewogen:

onbewogen (roerloos: stil, kalm, effen)

unbewegt

onbewogen (roerloos: onwrikbaar)

unerschütterlich

2. onbewogen:

onbewogen (onaangedaan)

unbewegt

onbewogen (onaangedaan)

unberührt

onbewogen (onaangedaan)

ungerührt

onbewogen (zonder belangstelling)

unbeteiligt

onbewogen (zonder belangstelling)

teilnahmslos

met een onbewogen gezicht

mit unbewegter [o. ungerührter] Miene

in·ge·to·gen <ingetogen, ingetogener, ingetogenst> [ɪŋɣətoɣə(n)] ADJ

ingetogen

besinnlich

ingetogen

beschaulich

ingetogen (kuis)

sittsam

een ingetogen leven leiden

ein besinnliches Leben führen

zien·der·ogen [zindəroɣə(n)] ADV

zienderogen

zusehends

zienderogen vooruitgaan

sichtbare Fortschritte machen

on·ge·lo·gen [ɔŋɣəloɣə(n)] ADJ

1. ongelogen (de waarheid behelzend):

ongelogen

nicht gelogen

2. ongelogen (zonder twijfel):

ongelogen

wirklich

ongelogen

(ganz) bestimmt

ongelogen

ungelogen

knip·ogen <knipoogde, h. geknipoogd> [knɪpoɣə(n)] VB intr

knipogen

blinzeln

knipogen

zwinkern

tegen elkaar knipogen

sich dat (gegenseitig) zuzwinkern

be·dro·gen¹ VB

bedrogen 3. pers pl imp van bedriegen

See also bedriegen

be·drie·gen <bedroog, h. bedrogen> [bədriɣə(n)] VB trans

1. bedriegen:

bedriegen (misleiden)

betrügen

bedriegen (om de tuin leiden)

täuschen

bedriegen (om de tuin leiden)

hintergehen

iem aan alle kanten bedriegen

jdn hinten und vorn betrügen

als de voortekenen niet bedriegen …

wenn nicht alle Anzeichen trügen …

2. bedriegen (ontrouw zijn):

bedriegen

betrügen

bedriegen

hintergehen

me·de·do·gen [medədoɣə(n)] N nt geen pl

mededogen

Mitleid nt

mededogen

Erbarmen nt

mededogen hebben met iem

Mitleid mit jdm haben

ziel·to·gen <zieltoogde, h. gezieltoogd> [ziltoɣə(n)] VB intr

zieltogen

im Sterben liegen

zieltogen plantk.

eingehen

de partij leidt een zieltogend bestaan

die Partei schwindet dahin

op·ge·to·gen <opgetogen, opgetogener, opgetogenst> [ɔpxətoɣə(n)] ADJ

opgetogen

entzückt

opgetogen

begeistert

opgetogen van blijdschap

entzückt vor Freude

opgetogen zijn over

entzückt sein über +acc

uit·dro·gen <droogde uit, i. uitgedroogd> [œydroɣə(n)] VB trans

uitdrogen

austrocknen

koei·en·ogen [kujə(n)oɣə(n)] N pl

koeienogen

Kuhaugen pl

on·ver·to·gen [ɔnvərtoɣə(n)] ADJ

onvertogen

ungebührlich

onvertogen

ungehörig

een onvertogen woord

ein ungebührliches Wort

on·ver·mo·gen [ɔnvərmoɣə(n)] N nt geen pl

1. onvermogen (onmacht):

onvermogen

Unvermögen nt

onvermogen

Unfähigkeit f

iem een brevet van onvermogen geven ook fig

jdm ein Armutszeugnis ausstellen

2. onvermogen econ.:

onvermogen

Zahlungsunfähigkeit f

denk·ver·mo·gen <denkvermogen|s> [dɛŋkfərmoɣə(n)] N nt

denkvermogen

Denkvermögen nt

wel·over·wo·gen [wɛlovərwoɣə(n)] ADJ

weloverwogen

wohl überlegt form

weloverwogen

wohlerwogen form

weloverwogen

wohl bedacht form

een weloverwogen keuze

eine wohl überlegte Wahl form