Dutch » German

aan·ge·scho·ten [aŋɣəsxotə(n)] ADJ

ka·nons·ko·gel <kanonskogel|s> [kanɔnskoɣəl] N m

ge·scho·ten VB

geschoten volt. deelw. van schieten¹, schieten²

See also schieten , schieten

dag·scho·tel <dagschotel|s> [dɑxsxotəl] N f

ka·non·na·de <kanonnade|s> [kanɔnadə] N f

ka·no·vaar·ster N f

kanovaarster feminine form of kanovaarder

See also kanovaarder

ka·no·vaar·der <kanovaarder|s> [kanovardər] N m

hoofd·scho·tel <hoofdschotel|s> [hoftsxotəl] N f

1. hoofdschotel (gerecht):

2. hoofdschotel fig:

aan·po·ten1 <pootte aan, h. aangepoot> [ampotə(n)] VB intr

1. aanpoten (flink aanstappen):

2. aanpoten (flink doorwerken):

af·sto·ten <stootte af/stiet af, h. afgestoten> [ɑfstotə(n)] VB trans

in·sto·ten <stiet, stootte in, h. ingestoten> [ɪnstotə(n)] VB trans

1. instoten (naar binnen stoten):

(hinein)stoßen in +acc

2. instoten (door stoten breken):

om·sto·ten <stiet om/stootte om, h. omgestoten> [ɔmstotə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski