Dutch » German

Translations for „neidling“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

nei·ging: noun
be·pa·ling: noun
be·ta·ling: noun
ge·se·ling: noun
leer·ling: noun
re·ge·ling: noun
shil·ling: noun
teer·ling: noun
tril·ling: noun
bling·bling: noun
af·da·ling: noun
af·de·ling: noun
en·ke·ling: noun
huur·ling: noun
in·de·ling: noun
kwel·ling: noun
om·ha·ling: noun
po·te·ling: noun
scho·ling: noun
spel·ling: noun

You are viewing results spelled similarly: neiging , trilling , teerling , shilling , regeling , leerling , geseling , betaling , bepaling , tweeling , streling , straling , sterling , stelling , stalling , spoeling , spelling , scholing , poteling , omhaling , kwelling , indeling , huurling , enkeling , afdeling , afdaling and blingbling

nei·ging <neiging|en> [nɛiɣɪŋ] N f

Neigung f

neiging (sterker)

Hang m

neiging (m.b.t. de beurs)

Tendenz f

de neiging tot agressie

der Aggressionstrieb

ergens de neiging toe voelen

einen Hang zu etw verspüren

be·pa·ling <bepaling|en> [bəpalɪŋ] N f

1. bepaling (omschrijving):

2. bepaling (voorschrift):

Verfügung f form

3. bepaling:

bepaling (beding)

bepaling (beding)

Voraussetzung f

bepaling (in een contract)

Klausel f

onder bepaling

unter der Bedingung

4. bepaling (vaststelling):

5. bepaling taalk.:

de bepaling van plaats

die Ortsbestimmung

be·ta·ling <betaling|en> [bətalɪŋ] N f

Zahlung f

contante betaling

contante betaling

betaling in termijnen/gedeeltelijke betaling

Raten-/Teilzahlung f

het uitstel van betaling

der Zahlungsaufschub

het uitstel van betaling

ge·se·ling <geseling|en> [ɣesəlɪŋ] N f ook fig

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] N m

1. leerling (scholier(e)):

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

Auszubildende(r) m

re·ge·ling <regeling|en> [reɣəlɪŋ] N f

1. regeling (het in orde brengen):

2. regeling (bepaling):

Regeln pl

3. regeling (schikking):

een regeling treffen

eine Abmachung treffen

een regeling treffen

einen Vergleich schließen

shil·ling <shilling|s> [ʃɪlɪŋ] N f

teer·ling [terlɪŋ] N m geen pl (dobbelsteen)

Würfel m

de teerling is geworpen

die Würfel sind gefallen

tril·ling <trilling|en> [trɪlɪŋ] N f

1. trilling (het trillen):

Beben nt

Zittern nt

Vibrieren nt form

Vibration f form

2. trilling (heen- en weergaande beweging):

3. trilling (siddering, beving):

Beben nt

Zittern nt

Erschütterung f

bling·bling N nt geen pl

Bling-Bling inf

af·da·ling <afdaling|en> [ɑvdalɪŋ] N f

1. afdaling:

afdaling (het naar beneden gaan)

Abstieg m

afdaling (rijdend)

Abfahrt f

afdaling (rijdend in de bergen)

2. afdaling SPORTS:

af·de·ling <afdeling|en> [ɑvdelɪŋ] N f

1. afdeling:

afdeling (deel van een geheel)

afdeling (overheid)

Amt nt

afdeling (overheid)

Dezernat nt

afdeling (van een ziekenhuis)

Station f

afdeling (van een wetenschap)

de financiële afdeling

die Finanzabteilung

de afdeling moordzaken

das Morddezernat

de afdeling personeelszaken

die Personalabteilung

de stedenbouwkundige afdeling

das Amt für Städtebau

de afdeling stoffen

die Stoffabteilung

2. afdeling gesch.:

Verband m

een afdeling politie

ein Polizeiaufgebot

3. afdeling scheepv.:

≈ Flottenverband m

en·ke·ling <enkeling|en> [ɛŋkəlɪŋ] N m

Einzelne(r) m

slechts een enkeling weet dat

nur einige wenige wissen das

huur·ling <huurling|en> [hyrlɪŋ] N m pej

Mietling m pej

huurling (huursoldaat)

in·de·ling <indeling|en> [ɪndelɪŋ] N f

indeling (onderverdeeld geheel ook)

indeling (onderverdeeld geheel ook)

indeling (onderverdeeld geheel ook)

Aufgliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

Eingliederung f

indeling (onderbrenging in groep, soort e.d. ook)

een alfabetische indeling

eine alphabetische Auflistung

de indeling van een flat

die Aufteilung einer Wohnung

de indeling in standen

die ständische Ordnung

de indeling in districten

die Einteilung in Distrikte

de indeling in districten (Duitsland)

die Einteilung in Kreise [o. Landkreise]

kwel·ling <kwelling|en> [kwɛlɪŋ] N f

Qual f

kwelling (bij voortduring)

om·ha·ling <omhaling|en> [ɔmhalɪŋ] N f Belg

Spendensammlung f

omhaling (in de kerk)

po·te·ling <poteling|en> [potəlɪŋ] N m

scho·ling <scholing|en> [sxolɪŋ] N f

een man met weinig scholing

ein Mann mit geringer Ausbildung

scholing ontvangen

ausgebildet werden

spel·ling <spelling|en> [spɛlɪŋ] N f

1. spelling (systeem):

Rechtschreibung f

Orthografie f form

2. spelling (het spellen):

Buchstabieren nt

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski