Translations for „ungestillte“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

wan·ge·stal·te <wangestalte|n, wangestalte|s> [wɑŋɣəstɑltə] N f

wangestalte

missgestaltete(s) Wesen nt

ge·stal·te <gestalte|n, gestalte|s> [ɣəstɑltə] N f

1. gestalte (figuur):

gestalte

Gestalt f

gestalte

Figur f

een rijzige gestalte

eine hochwüchsige Gestalt

2. gestalte (gedaante):

gestalte

Gestalt f

gestalte

Erscheinung f

gestalte geven (aan iets)

einer Sache Gestalt geben

gestalte krijgen

Gestalt annehmen

hon·ger·stil·ler <hongerstiller|s> [hɔŋərstɪlər] N m

hongerstiller

Appetitzügler m

maan·ge·stal·te <maangestalte|n> [maŋɣəstɑltə] N f

maangestalte

Mondphase f

stil·te <stilte|s> [stɪltə] N f

1. stilte (geluidloosheid):

stilte

Stille f

een doodse stilte

eine Totenstille

een minuut stilte in acht nemen

eine Schweigeminute einlegen

de stilte verbreken

das Schweigen brechen

stilte!

Ruhe!

2. stilte:

stilte (bewegingloosheid: water)

Glätte f

stilte (bewegingloosheid: roerloosheid)

Regungslosigkeit f

stilte (bewegingloosheid: roerloosheid)

Reglosigkeit f

3. stilte (zonder wind):

stilte

Stille f

stilte

Ruhe f

4. stilte (heimelijkheid):

stilte

Stille f

hij is in alle stilte begraven

er ist in aller Stille beerdigt worden

in stilte

im Stillen

pas·til·le <pastille|s> [pɑstijə] N f

pastille

Pastille f

di·ges·tie [diɣɛsti] N f geen pl

digestie

Digestion f

ge·sticht <gesticht|en> [ɣəstɪxt] N nt

1. gesticht (inrichting voor krankzinnigen):

gesticht

psychiatrische Anstalt f

2. gesticht:

gesticht (gebouw met een bestemming; stichting)

Heim nt

gesticht (gebouw met een bestemming; stichting)

Anstalt f

gesticht (kerk)

Stift nt

sug·ges·tie <suggestie|s> [sʏɣɛsti] N f

1. suggestie (voorstelling, denkbeeld):

suggestie

Suggestion f

zich door suggesties laten beïnvloeden

sich durch Suggestionen beeinflussen lassen

2. suggestie (voorstel):

suggestie

Vorschlag m

suggesties doen

Anregungen unterbreiten

een suggestie doen

einen Vorschlag machen

on·ge·steld [ɔŋɣəstɛlt] ADJ

1. ongesteld:

ze is ongesteld (menstruerend)

sie hat ihre Tage [o. Regel]

ze wordt ongesteld

sie bekommt ihre Tage [o. Regel]

2. ongesteld (onpasselijk):

ongesteld

unwohl

ongesteld

schlecht

ongesteld

unpässlich form

on·ge·straft [ɔŋɣəstrɑft] ADJ

ongestraft

ungestraft

ik laat mij niet ongestraft beledigen

ich lasse mich nicht ungestraft beleidigen

schijn·ge·stal·te <schijngestalte|n> [sxɛiŋɣəstɑltə] N f

schijngestalte

Phase f

de vier schijngestalten van de maan

die vier Mondphasen