Translations for „waarts“ in the Dutch » German Dictionary

maarts [marts] ADJ

maarts

März-

maarts

Märzen-

waar·toe [wartu] ADV

1. waartoe (vragend):

waartoe

wozu

2. waartoe (betrekkelijk):

waartoe

zu +dat

waartoe

wozu

waard¹ <waard|en> [wart] N m

waard

Wirt m

buiten de waard rekenen fig

die Rechnung ohne den Wirt machen

zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten prov

wie der Wirt, so die Gäste

waar·na [warna] ADV

waarna

nach +dat

waarna

wonach

waarna (met een zin als antecedent)

worauf

waarna (met een zin als antecedent)

woraufhin

de les waarna we Grieks hadden

die Stunde, nach der wir Griechisch hatten

waarna als spreker optrad …

worauf als Sprecher auftrat …

waar·om [warɔm] ADV

1. waarom:

waarom (vragend; om welke reden?)

warum

waarom (vragend; om welke reden?)

weshalb

waarom (minder vaak)

weswegen

waarom doet hij dat?

warum tut er das?

ik weet wel, waarom hij zo agressief is

ich weiß schon, weswegen er so aggressiv ist

2. waarom (betrekkelijk; om welke reden):

waarom

um +acc

waarom

worum

de vraag, waarom het ging

die Frage, um die es sich handelte

waar·de <waarde|n, waarde|s> [wardə] N f

waarde

Wert m

de aangegeven waarde

die Wertangabe

de waarde bepalen van iets

etw bewerten

de gemiddelde waarde

der mittlere Wert

de gemiddelde waarde

der Mittelwert

de gemiddelde waarde

der Durchschnittswert

getaxeerde waarde

Taxwert m

waarde hechten aan iets

Wert auf etw acc legen

hoogste waarde

Höchstwert m

in waarde stijgen

im Wert steigen

in waarde stijgen

an Wert gewinnen

in waarde achteruitgaan

an Wert verlieren

in waarde achteruitgaan

im Wert sinken

geld in waarde verhogen

Geld aufwerten

iem in zijn waarde laten

jds Würde nicht verletzen

geld in waarde (doen) verminderen

Geld entwerten

geld in waarde (doen) verminderen econ.

abwerten

naar waarde schatten

nach Wert schätzen

nominale waarde

Nominalwert m

nominale waarde

Nennwert m

iets/iem op waarde schatten

etw/jdn nach (seinem) Wert schätzen

iets/iem op waarde schatten

etw/jdn würdigen

ter waarde van

im Wert von

de belasting op de toegevoegde waarde

die Mehrwertsteuer

een waarde toekennen

einen Wert beimessen

tot een waarde van

bis zum Wert von

totale waarde

Gesamtwert m

is er iets van waarde bij?

ist etwas Wertvolles dabei?

de euro vermindert in waarde

der Euro verliert an Wert

waar·in [warɪn] ADV

1. waarin:

waarin (vragend: toestand)

worin

waarin (vragend: toestand)

wo

waarin (vragend: richting, doel)

wohinein

waarin (vragend: richting, doel)

worein

waarin heb je het gelegd?

worein hast du es gelegt?

waarin schuilt de fout?

worin steckt der Fehler?

2. waarin:

waarin (betrekkelijk: toestand)

in +dat

waarin (betrekkelijk: toestand)

worin

waarin (betrekkelijk: richting, doel)

worein

waarin (betrekkelijk: richting, doel)

in +acc

zeg mij waarin ik gefaald heb

sage mir, worin ich versagt habe

de tijd waarin wij leven

die Zeit, in der wir leben

waar·op [warɔp] ADV

1. waarop (vragend; op wat?):

waarop

worauf

waarop zit hij?

worauf sitzt er?

2. waarop (betrekkelijk; op welke):

waarop

auf +dat o acc

waarop

worauf

de dag waarop hij stierf

der Tag, an dem er starb

de manier waarop hij werkt

die Art und Weise, wie er arbeitet

de stoel waarop wij zaten

der Stuhl, auf dem wir saßen

de voorwaarde waarop ik haar begeleiden mag

die Bedingung, unter der ich sie begleiten darf

de zee waarop zijn hotelkamer uitzag

das Meer, auf das sein Hotelzimmer ging

3. waarop (betrekkelijk; na welke):

waarop

worauf

waarop

woraufhin

kwarts [kwɑrts] N nt geen pl

kwarts

Quarz m

darts [dɑːrts] N pl

darts

Darts nt

waaks <waakse, waakser, waakst> [waks] ADJ

waaks

wachsam