Translations for „waard“ in the Dutch » German Dictionary

waard¹ <waard|en> [wart] N m

waard

Wirt m

buiten de waard rekenen fig

die Rechnung ohne den Wirt machen

zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten prov

wie der Wirt, so die Gäste

waard² [wart] ADJ

1. waard (een bepaalde waarde hebbend):

waard

wert

hij is haar niet waard

er ist ihrer nicht wert

dat is het vermelden waard

das ist der Erwähnung wert

iets vertellen voor wat het waard is

etw erzählen, ohne sich dafür zu verbürgen

dit huis is ruim twee ton waard

dieses Haus ist gut zweihunderttausend Euro wert

zijn vertrouwen niet waard zijn

seines Vertrauens nicht wert sein

wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft prov

wer gibt, der lebt

2. waard (als aanspreekvorm; beste: vertrouwelijk):

waard

lieb

waard

geehrt

waard

verehrt form

waarde heer Meyer

sehr geehrter Herr Meyer!

waarde vriend

lieber Freund

Usage examples with waard

geen cent waard zijn

keinen Pfifferling wert sein

geen stuiver waard zijn fig

keinen Cent [o. Pfennig] wert sein

buiten de waard rekenen fig

die Rechnung ohne den Wirt machen

geen zier waard zijn

keinen Pfifferling wert sein inf

hij is onze aandacht waard

er verdient Beachtung

eigen haard is goud waard prov

eigener Herd ist Goldes wert prov

dat is zijn geld waard

das ist sein Geld wert

hij is haar niet waard

er ist ihrer nicht wert

dat is het vermelden waard

das ist der Erwähnung wert

zijn vertrouwen niet waard zijn

seines Vertrauens nicht wert sein

hij is geen schot kruit waard fig

er ist keinen Pfifferling wert

het is de moeite niet (waard)

es lohnt (sich) nicht

is dat geen dank je waard?

ist das kein Dankeschön wert?

zijn gewicht in goud waard zijn fig

nicht mit Gold zu bezahlen [o. aufzuwiegen] sein

de ene vriendschap is de andere waard

eine Hand wäscht die andere

het sop is de kool niet waard

die Sache hat nicht viel auf sich

de ene dienst is de andere waard prov

ein Dienst ist des andern wert