Dutch » German

weg·ha·len <haalde weg, h. weggehaald> [wɛxhalə(n)] VB trans

1. weghalen (wegvoeren):

2. weghalen (stelen):

weg·la·ten <liet weg, h. weggelaten> [wɛxlatə(n)] VB trans

weg·pes·ten <pestte weg, h. weggepest> [wɛxpɛstə(n)] VB trans

weg·rot·ten <rotte weg, i. weggerot> [wɛxrɔtə(n)] VB intr

weg·zet·ten <zette weg, h. weggezet> [wɛxsɛtə(n)] VB trans

3. wegzetten (verkopen):

weg·smij·ten <smeet weg, h. weggesmeten> [wɛxsmɛitə(n)] VB trans

vet·ge·hal·te [vɛtxəhɑltə] N nt geen pl

ge·smol·ten VB

gesmolten volt. deelw. van smelten¹, smelten²

See also smelten , smelten

smel·ten2 <smolt, h. gesmolten> [smɛltə(n)] VB trans

2. smelten (laten fijnkoken):

bus·hal·te <bushalte|n, bushalte|s> [bʏshɑltə] N f

we·gen1 <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] VB trans

1. wegen (het gewicht bepalen van):

weg·doen <deed weg, h. weggedaan> [wɛɣdun] VB trans

ver·smel·ten1 <versmolt, i. versmolten> [vərsmɛltə(n)] VB intr (in elkaar over-, opgaan)

vlieg·ha·ven <vlieghaven|s> [vlixhavə(n)] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski