Translations for „sbeeld“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈUm·feld N nt

1. Umfeld:

Umfeld PSYCH, SOCIOL

milieu nt

2. Umfeld selten:

Umfeld

omgeving

Feld <Feld(e)s, Felder> [fɛlt] N nt

1. Feld (offenes Gelände, Acker):

Feld

veld nt

Feld

akker

ein Feld bebauen/bestellen

een veld bebouwen/bewerken

2. Feld (abgeteilte Fläche):

die Felder eines Formulars

de vakjes van een formulier

3. Feld (freie Fläche):

auf freiem/offenem Felde

in het vrije/open veld

4. Feld (Schlachtfeld):

jdn aus dem Feld(e) schlagen liter

iem uit het veld slaan

jdn aus dem Feld(e) schlagen liter

iem overwinnen

jdn aus dem Feld(e) schlagen liter

iem verdringen ook fig.

das Feld beherrschen fig

toonaangevend zijn

im Feld bleiben veraltet

vallen

im Feld bleiben veraltet

sneuvelen

etw (gegen jdn/etw) ins Feld führen liter fig

iets (tegen iem/iets) aanvoeren

jdm das Feld streitig machen fig

iem concurrentie aandoen

jdm das Feld streitig machen fig

iem iets betwisten

für jdn das Feld räumen , jdm das Feld überlassen fig

voor iem het veld ruimen

für jdn das Feld räumen , jdm das Feld überlassen fig

zich voor iem terugtrekken

für jdn/etw zu Felde ziehen liter

voor iem/iets te velde trekken

für jdn/etw zu Felde ziehen liter

voor iem/iets strijden

gegen jdm/etw zu Felde ziehen liter

tegen iem/iets te velde trekken

gegen jdm/etw zu Felde ziehen liter

iem/iets bestrijden ook fig.

5. Feld (Bereich) kein pl:

Feld

veld nt

Feld

gebied nt

Feld

terrein nt

ein weites Feld sein

een ingewikkelde zaak zijn

Geld <Geldes, Gelder> [gɛlt] N nt

1. Geld:

Geld

geld nt

Geld

fonds nt

da liegt das Geld auf der Straße

daar ligt het geld voor het oprapen

wenn es ums Geld geht, hört die Freundschaft auf

met vrienden is het slecht zaken doen

jdm Geld aus der Tasche locken [o. ziehen]

iem geld uit de zak kloppen

für billiges Geld inf

goedkoop

für billiges Geld inf

voor weinig geld

sein Geld bis auf den letzten Heller [o. Pfennig] [o. Cent] ausgeben

zijn geld tot op de laatste cent uitgeven

nicht für Geld und gute Worte

voor geen geld (ter wereld)

etw für teures Geld erwerben [o. kaufen]

iets voor veel geld kopen

sein ganzes Geld

al zijn geld

das große Geld machen [o. verdienen] inf

grof geld verdienen

das große Geld machen [o. verdienen] inf

verdacht [o. besmet] geld

sein Geld zum Fenster hinauswerfen

met zijn geld smijten

im Geld schwimmen

bulken van het geld

das läuft ins Geld

dat loopt in de papieren

leichtes Geld

gemakkelijk verdiend geld

jdm Geld leihen

iem geld lenen

viel Geld machen inf

veel geld verdienen [o. maken]

öffentliche Gelder

overheidsgeld(en)

öffentliche Gelder

gemeenschapsgelden

das Geld saß ihm locker

hij gaf zijn geld gemakkelijk uit

Geld schafft alles inf

geld vermag alles

Geld wie Heu haben

geld als water hebben

etw zu Gelde machen

iets te gelde maken

2. Geld FIN:

Geld

geldkoers

Geld

biedkoers

Geld

bieden

Geld regiert die Welt prov

geld regeert de wereld

Geld stinkt nicht prov

geld stinkt niet

kein Geld, keine Ware prov

geen geld, geen zwitsers!

viel Geld, viel Sorgen prov

veel geld, veel zorgen

Geld allein macht nicht glücklich prov

geld alleen maakt niet gelukkig

Geld kommt zu Geld prov

geld zoekt geld

Geld kommt zu Geld prov

het water loopt altijd naar de zee

Geld öffnet alle Türen prov

geld doet alle deuren open

Held(in) <Helden, Helden> [hɛlt] N m(f)

Held(in)

held(heroïne) m (f)

du bist mir ein netter [o. rechter ] [o. schöner ] Held! inf hum

je bent me de held wel!

bald¹ <eher, am ehesten; bälder, balder, am bäldesten, am baldesten> [balt] ADV

1. bald (in kurzer Zeit, demnächst):

bald

gauw

bald

spoedig

bald

weldra

bis [o. auf ] bald!

tot kijk!

bis [o. auf ] bald!

tot ziens!

möglichst bald

zo gauw [o. spoedig] mogelijk

so bald wie [o. als möglich]

zo gauw [o. spoedig] mogelijk

2. bald (kurze Zeit danach):

bald

kort

bald danach/darauf

kort daarna/daarop

3. bald inf (fast):

bald

bijna

bald

haast

ich hätte es bald vergessen!

ik had [o. was] het bijna vergeten!

ˈAb·bild N nt

1. Abbild:

Abbild

evenbeeld nt

Abbild

spiegelbeeld nt

Abbild

kopie

2. Abbild fig:

Abbild

spiegelbeeld nt

Abbild

weerspiegeling