Translations for „umdüstern“ in the German » Dutch Dictionary

ˈaus·mus·tern VB trans

1. ausmustern (aussortieren):

ausmustern

uitschiften

ausmustern

uitsorteren

Unbrauchbares ausmustern

wat onbruikbaar is weggooien

2. ausmustern MIL (entlassen):

ausmustern

afkeuren

3. ausmustern ECON:

ausmustern

monsters maken van

neue Stoffe ausmustern

van nieuwe stoffen monsters maken

ˈschus·tern [ˈʃuːstɐn] VB intr

1. schustern inf (als Schuster arbeiten):

schustern

schoenlappen

schustern

schoenen maken

2. schustern inf pej (pfuschen):

schustern

knoeien

schustern

prutsen

ˈmeis·tern [ˈm͜aistɐn] VB trans

meistern

bedwingen

meistern

de baas worden

meistern

onder de knie krijgen

meistern

beheersen

ein Werkzeug meistern

met een werktuig goed kunnen omgaan [o. overweg kunnen]

ˈauf·plus·tern¹ [ˈ͜aufpluːstɐn] VB trans

1. aufplustern (aufrichten):

aufplustern

opzetten

aufplustern

overeind brengen

2. aufplustern inf (überspitzen):

aufplustern pej fig

opblazen

aufplustern pej fig

overtrekken

ein Ereignis aufplustern

een gebeurtenis opblazen

ˈflüs·tern [ˈflʏstɐn] VB trans

flüstern

fluisteren

jdm etw ins Ohr flüstern

iem iets in het oor fluisteren

das kann ich dir flüstern! inf

reken maar!

das kann ich dir flüstern! inf

dat kan ik je verzekeren!

wer hat ihm denn das geflüstert? inf

wie heeft hem dat verteld?

dem werde ich (et)was flüstern! inf fig

die zal ik eens duidelijk de waarheid zeggen!

ˈFix·stern N m

Fixstern

vaste ster

ˈgeis·tern [ˈg͜aistɐn] VB intr

geistern (spuken)

spoken ook fig.

geistern (herumgehen)

rondwaren

geistern (herumgehen)

rondspoken

ˈhams·tern [ˈhamstɐn] VB trans inf

hamstern

hamsteren

ˈSee·stern N m

Seestern

zeester

ˈknis·tern [ˈknɪstɐn] VB intr

knistern (Geräusch verursachen, z. B. Feuer)

knisteren

knistern (rascheln, z. B. von Seide, Papier, Stroh)

ritselen

knistern (knattern)

knetteren

knistern (knattern)

knapperen

es knisterte vor Spannung fig

de spanning was duidelijk voelbaar

ˈpols·tern [ˈpɔlstɐn] VB trans inf (finanziell absichern, mit Polster versehen)

polstern

stofferen

polstern

(op)vullen

polstern

bekleden

gut gepolstert sein inf hum

mollig zijn

gut gepolstert sein inf hum

goed in de slappe was zitten

gepolsterte Schultern

schouders met vullingen

ˈkleis·tern [ˈkl͜aistɐn] VB trans

kleistern

stijfselen

kleistern

met stijfselpap insmeren

kleistern

plakken

jdm eine kleistern inf

iem een draai om de oren geven

ˈpflas·tern [ˈ͜pflastɐn] VB trans

1. pflastern:

pflastern

plaveien

pflastern

bestraten

2. pflastern inf:

pflastern

een pleister opleggen

3. pflastern inf:

pflastern

een oorvijg geven

ich werde dir eine pflastern inf

ik zal je een draai om de oren geven