Translations for „verkorven“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ver·ˈkork·sen [fɛɐ̯ˈkɔrksn̩] VB trans inf

verkorksen

verknoeien

verkorksen

verprutsen

ver·ˈko·chen² [fɛɐ̯ˈkɔxn̩] VB trans

1. verkochen (zerfallen):

verkochen

laten verkoken

verkochen

te lang laten koken

2. verkochen (verdunsten):

verkochen

verkoken

verkochen

indampen

ver·ˈkom·men [fɛɐ̯ˈkɔmən] VB intr irreg

1. verkommen (verwahrlosen):

verkommen

vervallen

verkommen

verkommeren

verkommen

in verval raken

2. verkommen (herunterkommen):

verkommen

aan lagerwal raken

3. verkommen (verderben):

verkommen

bederven

verkommen

onbruikbaar worden

ver·ˈkoh·len¹ [fɛɐ̯ˈkoːlən] VB intr

verkohlen

verkolen

ver·ˈkür·zen² [fɛɐ̯ˈkʏr͜tsn̩] VB refl (zeitlich vermindern)

verkürzen

korter worden

ver·ˈkör·pern [fɛɐ̯ˈkœrpɐn] VB trans

1. verkörpern (personifizieren):

verkörpern

belichamen

verkörpern

personifiëren

sie ist die verkörperte Güte

zij is de goedheid in persoon [o. zelve]

2. verkörpern:

verkörpern THEAT, CINE

spelen

ver·ˈkau·fen¹ [fɛɐ̯ˈk͜aufn̩] VB trans

verkaufen

verkopen ook fig.

verkaufen

van de hand doen

jdn für dumm verkaufen inf

denken dat iem een sukkel is

sich verraten und verkauft fühlen

zich volledig in de steek gelaten voelen

ver·ˈkeh·ren¹ [fɛɐ̯ˈkeːrən] VB intr

1. verkehren (häufiger Gast sein):

verkehren

verkeren

verkehren

omgaan

bei jdm verkehren

(regelmatig) bij iem thuis [o. te gast] zijn

2. verkehren (fahren):

verkehren

rijden

verkehren

lopen

verkehren

de dienst onderhouden

ver·ˈkei·len² [fɛɐ̯ˈk͜ailən] VB refl region (festsitzen)

verkeilen

vastraken

verkeilen

vast blijven zitten

ver·ˈklä·ren¹ [fɛɐ̯ˈklɛːrən] VB trans

1. verklären REL:

verklären

verheerlijken

2. verklären fig:

verklären

van geluk [o. vreugde] doen stralen

verklären

idealiseren

ver·ˈkno·ten¹ [fɛɐ̯ˈknoːtn̩] VB trans

verknoten

een knoop leggen (in)

verknoten

met een knoop vastmaken

ver·ˈkün·den [fɛɐ̯ˈkʏndn̩] VB trans

1. verkünden liter:

verkünden

bekendmaken

verkünden

openbaar maken

ein Urteil verkünden

een oordeel uitspreken

2. verkünden liter:

verkünden

voorspellen

3. verkünden selten:

verkünden

verkondigen

4. verkünden region REL:

verkünden

afkondigen

ver·ˈkal·ken [fɛɐ̯ˈkalkn̩] VB intr

1. verkalken (Kalk einlagern):

verkalken

verkalken

verkalken

kalk(achtig) worden

2. verkalken inf fig (senil werden):

verkalken

aftakelen

3. verkalken MED:

verkalken

door kalkafzetting onbruikbaar worden

ver·ˈka·beln VB trans

1. verkabeln:

verkabeln

met kabels aansluiten

2. verkabeln:

verkabeln

bekabelen

verkabeln

van een kabelnet voorzien

3. verkabeln:

verkabeln RADIO, TV

op een kabelnet [o. de kabel] aansluiten

ver·ˈkös·ti·gen [fɛɐ̯ˈkœstɪgn̩] VB trans A

verköstigen

de kost geven

Ver·ˈkör·pe·rung <Verkörperung, Verkörperungen> N f

Verkörperung CINE, THEAT (Inbegriff, Abbild)

belichaming

Verkörperung CINE, THEAT (Inbegriff, Abbild)

personificatie