Translations for „verstuurd“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ver·ˈsteu·ern VB trans

versteuern

belasting betalen over [o. van]

ver·ˈstört [fɛɐ̯ˈʃtøːɐ̯t] ADJ

verstört

geheel ontdaan [o. ontsteld] [o. overstuur]

verstört

van streek

ver·ˈstaubt [fɛɐ̯ˈʃt͜aupt] ADJ

1. verstaubt:

verstaubt

onder het stof

2. verstaubt (altmodisch):

verstaubt pej fig

ouderwets

ver·ˈstau·en VB trans

verstauen

verstouwen

verstauen

verstuwen

verstauen

opbergen

ver·ˈstum·men [fɛɐ̯ˈʃtʊmən] VB intr

verstummen

verstommen

verstummen

stil worden

jeder Zweifel verstummte fig

aan alle twijfels kwam een eind

ver·ˈstau·ben VB intr (staubig werden, unberührt liegen)

verstauben

onder het stof komen [o. raken]

Ver·ˈstand <Verstand(e)s> [fɛɐ̯ˈʃtant] N m kein pl

1. Verstand:

Verstand

verstand nt

Verstand

geest

Verstand

denkvermogen nt

mehr Glück als Verstand

meer geluk dan wijsheid

bist du noch bei Verstand? inf

ben je wel goed wijs?

noch bei vollem Verstand sein

nog bij zijn volle verstand zijn

ich hatte dir mehr Verstand zugetraut

ik had gedacht dat je verstandiger zou zijn

das geht über meinen Verstand

dat gaat me boven de pet

zu Verstand kommen

verstandig worden

zu Verstand kommen

tot de jaren des onderscheids komen

2. Verstand liter:

Verstand

zin van het woord nt

ver·ˈsteckt [fɛɐ̯ˈʃtɛkt] ADJ

1. versteckt (verborgen):

versteckt

verborgen

2. versteckt (unausgesprochen):

versteckt

heimelijk

versteckt

clandestien

3. versteckt (abgelegen):

versteckt

verkapt

versteckt

verholen

ver·ˈste·hen² VB trans irreg

1. verstehen (hören):

verstehen

verstaan

verstehen

horen

2. verstehen (begreifen):

verstehen

begrijpen

verstehen

door hebben

(immer) nur Bahnhof verstehen inf

zich van den domme houden

du bleibst zu Hause, verstehst du!

je blijft thuis, begrepen!

jdm etw zu verstehen geben

iem iets te verstaan geven

3. verstehen (Gespür haben für):

verstehen

begrijpen

verstehen

begrip [o. gevoel] hebben voor

keinen Spaß verstehen

niet met zich laten spotten

4. verstehen (auslegen):

verstehen

opvatten

verstehen

uitleggen

verstehen

begrijpen

wie soll ich das verstehen?

hoe moet ik dat opvatten?

5. verstehen:

verstehen (beherrschen)

verstaan

verstehen (beherrschen)

beheersen

verstehen (können)

goed kunnen

6. verstehen (wissen):

verstehen

weten

verstehen

kennis hebben

ver·ˈstockt [fɛɐ̯ˈʃtɔkt] ADJ pej

verstockt

verstokt

verstockt

koppig

verstockt

hardnekkig

ver·ˈsto·ßen¹ VB intr irreg

1. verstoßen:

verstoßen

in strijd handelen (met)

verstoßen

zondigen (tegen)

2. verstoßen:

verstoßen

strijdig zijn (met)

verstoßen

indruisen (tegen)

ver·ˈstö·ren VB trans

verstören

schokken

verstören

in verwarring brengen