Dutch » German

ge·sche·nen VB

geschenen volt. deelw. van schijnen

See also schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] VB intr

2. schijnen fig (stralen):

ge·drocht <gedrocht|en> [ɣədrɔxt] N nt

1. gedrocht (monster):

2. gedrocht (mismaakt mens, dier):

Missgeburt f pej

ge·dro·pen VB

gedropen volt. deelw. van druipen

See also druipen

ge·dron·gen1 <gedrongen, gedrongener, meest gedrongen> [ɣədrɔŋə(n)] ADJ

1. gedrongen (kort en breed gebouwd):

2. gedrongen (beknopt):

3. gedrongen (dicht opeen):

ge·dron·ken VB

gedronken volt. deelw. van drinken²

See also drinken , drinken

drin·ken1 [drɪŋkə(n)] N nt geen pl

wan·ge·drocht <wangedrocht|en> [wɑŋɣədrɔxt] N nt

ver·loo·che·nen <verloochende, h. verloochend> [vərloxənə(n)] VB trans

be·dro·gen1 VB

bedrogen 3. pers pl imp van bedriegen

See also bedriegen


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski