Dutch » German

helft <helft|en> [hɛlft] N f

2. helft (een (groot) deel):

Teil m

elf1 <elven> [ɛlf] N f (cijferteken)

elf
Elf f

elf·de1 [ɛlvdə] N nt geen pl

elk [ɛlk] PRON indef pron

2. elk (zelfstandig; ieder(een)):

elk

els1 <elzen> [ɛls] N f (gebogen priem)

els
Ahle f

elan [elɑ̃] N nt geen pl

eelt [elt] N nt geen pl

lift <lift|en> [lɪft] N m

1. lift ((cabine van) hijstoestel):

Aufzug m
Lift m

3. lift (stijgkracht van een vliegtuig):

gift1 <gift|en> [ɣɪft] N f

2. gift (dosis):

Dosis f

kaft <kaft|en> [kɑft] N nt of m of f

1. kaft (omslag):

2. kaft (beschermend papier):

kift [kɪft] N f geen pl

echt1 [ɛxt] N m geen pl

erwt <erwt|en> [ɛrt] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski