Dutch » German

rei·ni·gen <reinigde, h. gereinigd> [rɛinəɣə(n)] VB trans

be·tre·den <betrad, h. betreden> [bətredə(n)] VB trans

2. betreden (bewandelen):

wandeln auf +dat

in·tre·den <trad in, i. ingetreden> [ɪntredə(n)] VB intr

1. intreden (binnengaan):

(ein)treten in +acc

2. intreden (in een orde treden):

eintreten in +acc

3. intreden (tijdruimten, toestanden):

ge·stre·den VB

gestreden volt. deelw. van strijden

See also strijden

ver·bre·den1 <verbreedde, h. verbreed> [vərbredə(n)] VB trans

1. verbreden (breder maken):

ge·schre·den VB

geschreden volt. deelw. van schrijden

See also schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] VB intr

af·tre·den <trad af, i. afgetreden> [ɑftredə(n)] VB intr

op·tre·den1 <optreden|s> [ɔptredə(n)] N nt

2. optreden (uitvoering):

schre·den VB

schreden 3. pers pl imp van schrijden

See also schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] VB intr

aan·tre·den2 <trad aan, i. aangetreden> [antredə(n)] VB intr

1. aantreden (in een richting stappen):

2. aantreden (zich verzamelen):

3. aantreden (sneller voortgaan):

drog·re·den <drogreden|en> [drɔxredə(n)] N f

over·re·den <overreedde, h. overreed> [ovəredə(n)] VB trans

toe·tre·den <trad toe, i. toegetreden> [tutredə(n)] VB intr

1. toetreden (zich te voet begeven naar):

uit·tre·den <trad uit, i. uitgetreden> [œytredə(n)] VB intr

2. uittreden (lidmaatschap):

austreten aus +dat

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski