Translations for „Anra“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈÄra <Ära, Ären> [ˈɛːra] N f meist sing

1. Ära HISTORY (Zeitalter):

Ära

jaartelling

Ära

era

2. Ära liter (Epoche):

Ära

tijdperk nt

Ära

era

die Ära Adenauer

het Adenauertijdperk

die Ära der Industrie

het industriële tijdperk

3. Ära GEOL:

Ära

hoofdtijdvak

Ära

era

ˈAu·ra <Aura, Auren> [ˈ͜aura] N f

1. Aura liter (Ausstrahlung):

Aura

aura

Aura

uitstralingskracht

2. Aura MED:

Aura

aura

aˈnal [aˈnaːl] ADJ

anal

anaal

ˈan·no, ˈAn·no [ˈano]

anno

anno

anno

in het jaar

anno dazumal

(in) het jaar nul

anno dazumal

in de goede oude tijd

anno Tobak inf hum

(in [o. van] ) het jaar nul

ˈJu·ra¹ <Jura(s)> [ˈjuːra] N m kein pl

Jura GEOL (erdgeschichtliche Periode vor 200–150 Mio. Jahren)

Jura

Jura (Mittelgebirge zwischen Rhône und Hochrhein)

Juragebergte nt

ˈLi·ra <Lira, Lire> [ˈliːra] N f hist

Lira

lire

aha [aˈha(ː)] INTERJ (sieh da, ach so)

aha

aha

arg <ärger, (am) ärgst(en)> [ark] ADJ

1. arg (schlimm):

arg

erg

arg

slecht

arg

beroerd

das Ärgste befürchten

het ergste vrezen

etw liegt im Argen liter

iets werd verwaarloosd

etw liegt im Argen liter

met iets is het slecht [o. treurig] gesteld

eine arge Zeit

een beroerde tijd

gar zu arg

al te erg

gar zu arg

al te bont

2. arg inf (sehr):

arg region SGer

erg

arg region SGer

zeer

arg region SGer

hevig

ein arger Fehler liter (groß)

een grove [o. zware] fout

arg krank

erg [o. ernstig] ziek

3. arg veraltet liter (Übel, Böses):

an nichts Arges denken

van de prins geen kwaad weten

an nichts Arges denken

volkomen argeloos zijn

arm <ärmer, (am) ärmst(en)> [arm] ADJ

1. arm (besitzlos, gering):

arm

arm

arm

armoedig

arm

behoeftig

arm an Bäumen

arm aan bomen

ein armer Boden

een schrale bodem

geistig arm pej

arm van geest

arm wie eine Kirchenmaus inf

zo arm als een kerkrat

2. arm (bedauernswert):

arm

arm

arm

beklagenswaardig

arm

ongelukkig

arm dran sein inf

er ellendig [o. slecht] aan toe zijn

See also Arme(r)

ˈAr·me(r) [ˈarmə (-mɐ)] N f(m) decl wie adj (besitzloser Mensch)

Arme(r)

arme m en f

der Arme [o. Ärmste],was hat er (nicht) (alles) (er)dulden müssen! iron

de arme stakker, wat heeft hij (niet) allemaal moeten doorstaan!