Translations for „bewieroken“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

be·ˈwir·ken VB trans

bewirken

teweegbrengen

bewirken

veroorzaken

be·ˈwir·ten [bəˈvɪrtn̩] VB trans

bewirten

onthalen

bewirten

vergasten

bewirten

trakteren

be·ˈwil·li·gen [bəˈvɪlɪgn̩] VB trans

bewilligen

toestaan

bewilligen

verlenen

be·ˈwöl·ken [bəˈvœlkn̩] VB refl

bewölken

bewolken

bewölken

betrekken

be·ˈwe·gen¹ [bəˈveːgn̩] VB trans

bewegen

bewegen

das hat mich schmerzlich bewegt

dat heeft me pijnlijk getroffen

etw von der Stelle bewegen

iets verplaatsen

be·ˈwog·en VB

bewogen pp von bewegen¹, bewegen², bewegen³

See also bewegen , bewegen , bewegen

be·ˈwe·gen³ [bəˈveːgn̩] VB refl

bewegen

bewegen

bewegen

zich bewegen

bewegen

zich verroeren

ich möchte mich noch etwas bewegen

ik zou nog eventjes mijn benen willen strekken

be·ˈwe·gen² <bewog, bewogen> [bəˈveːgn̩] VB trans (überreden)

bewegen

bewegen

bewegen

overhalen

be·ˈwe·gen¹ [bəˈveːgn̩] VB trans

bewegen

bewegen

das hat mich schmerzlich bewegt

dat heeft me pijnlijk getroffen

etw von der Stelle bewegen

iets verplaatsen

be·ˈwah·ren VB trans

1. bewahren (behalten):

bewahren

bewaren

bewahren

behouden

Gott bewahre!

God bewaar me!

i bewahre!

God bewaar me!

2. bewahren (beschützen):

bewahren

behoeden

bewahren

beschermen

bewahren

besparen

etw vor Feuchtigkeit bewahren

iets tegen vochtigheid beschermen

be·ˈwäh·ren VB refl

1. bewähren (der Norm genügen):

bewähren

voldoen

bewähren

aan de verwachtingen beantwoorden

bewähren

zijn waarde [o. deugdelijkheid] [o. betrouwbaarheid] bewijzen

2. bewähren (einer Prüfung standhalten):

bewähren

zich waarmaken

bewähren

de proef doorstaan