Dutch » German

on·we·ren <onweerde, h. geonweerd> [ɔnwerə(n)] VB impers ww

on·waar [ɔnwar] ADJ

2. onwaar (niet oprecht):

3. onwaar (onjuiste voorstelling gevend):

ad·ware [ɛtwɛːr] N m geen pl

ware VB

ware 3. pers sing imp van zijn², zijn³, zijn⁴

See also zijn , zijn , zijn , zijn , zijn , zijn

zijn6 [zɛin] VB

zijn 1., 2., 3. pers pl pres van zijn², zijn³, zijn⁴

zijn1 [zɛin] N nt geen pl

Sein nt

on·waar·heid <onwaar|heden> [ɔnwarhɛit] N f

spy·ware [spɑjwɛːr] N m geen pl

fan·fa·re <fanfare|s, fanfare|n> [fɑnfarə] N f

1. fanfare (muziekkorps):

2. fanfare muz.:

3. fanfare (trompetgeschal) pl:

ont·aard [ɔntart] ADJ (bedorven)

ont·eren <onteerde, h. onteerd> [ɔnterə(n)] VB trans

1. onteren (te schande maken):

2. onteren (schenden):

on·wijs1 [ɔnwɛis] ADJ (dwaas)

kla·re [klarə] N m geen pl

wa·ren1 <waarde, h. gewaard> [warə(n)] VB intr

schweifen a. fig form

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski